3GL - H6

Werken met aantallen.

Dit hoofdstuk bestaat in twee hoofdonderwerpen;

  • Rekenen met procenten. (1e deel)
  • Rekenen met zeer grote en zeer kleine getallen. (2e deel)


1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

Onderdelen in deze les

Werken met aantallen.

Dit hoofdstuk bestaat in twee hoofdonderwerpen;

  • Rekenen met procenten. (1e deel)
  • Rekenen met zeer grote en zeer kleine getallen. (2e deel)


Slide 1 - Tekstslide

Wat moet je kunnen en kennen?


Deel 1

  •  je kunt een nieuw bedrag uitrekenen bij een percentage korting m.b.v. een verhoudingstabel.
  •  je kunt een percentage korting berekenen wanneer oud en nieuw bedrag bekend zijn m.b.v. een verhoudingstabel.
  •  je kunt een vermenigvuldigingsfactor bepalen.
  • je kunt berekeningen maken met de vermenigvuldigingsfactor. 

Slide 2 - Tekstslide

BTW
Bekijk de instructievideo op de volgende dia.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Vermenigvuldigingsfactor?
Hoe bepaal ik de vermenigvuldigings-factor?
(bekijk de instructievideo)

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Rente op Rente

Soms moet je de rente over een langere periode berekenen, bijvoorbeeld bij een spaarrekening of hypotheek. Dit kan zeer tijdrovend zijn. Met de juiste formule gaat het echter snel.

Bekijk de instructievideo op de volgende dia goed!

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Tekstslide

Wetenschappelijke notatie 
voor grote getallen.
  • Schrijf het getal als een macht van 10.
  • Er staat maar één cijfer vóór de komma.
  • We ronden af op een gegeven aantal decimalen.
  • Er staat altijd: getal x 10a (a = het aantal keer dat 10 voorkomt)

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Grote getallen.
Bekijk de volgende video die uitlegt hoe je héél grote getallen korter kunt schrijven. (Wetenschappelijke notatie)

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Kleine getallen
Bekijk de volgende video die uitlegt hoe je zéér kleine getallen korter kunt schrijven. (Wetenschappelijke notatie)

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Welk percentage hoort bij de volgende breuk?
3/8
A
67,5%
B
55%
C
40%
D
37,5%

Slide 16 - Quizvraag

Je krijgt op jouw spaarrekening per jaar 3,5% rente. Je spaarbedrag groeit dan elk jaar met een factor ...... ?
A
1,35
B
1,305
C
1,035
D
3,05

Slide 17 - Quizvraag

Je legt € 200 in op een spaarrekening. Je krijgt 5% rente per jaar. Na 8 jaar heb je dan afgerond op hele euro's?
A
€ 280
B
€ 295
C
€ 1.680
D
€ 1.640

Slide 18 - Quizvraag

Het aantal likes op facebook is 500.
Elk jaar stijgt dit met 3,8%. Welke berekening hoort bij het aantal likes (L) na 10 jaar?
A
L = 500 + 1,038 X 10
B
L = 500 x 10^1,038
C
L = 500 x 1,038^10
D
L = 500 x 1,308^10

Slide 19 - Quizvraag

Welk van de volgende getallen staat op de juiste wijze in de wetenschappelijke notatie?
A
3250000 = 32,5 x 10^5
B
8174300 = 8,1743 x 10^6
C
4153 = 4,153 x 10^-3
D
9745700 = 9,747 x 10^4

Slide 20 - Quizvraag

Welk van de volgende getallen staat op de juiste wijze in de wetenschappelijke notatie?
A
0,05604 = 5604 x 10^-5
B
0,000567 =0,567 x 10^-3
C
0,000876 = 8,76 x 10^4
D
0,000405 = 4,05 x 10^-4

Slide 21 - Quizvraag

Er moet € 2 x 10^7 verdeeld worden door 4 x 10^2 prijswinnaars. Hoeveel krijgt elk?
A
€ 500.000
B
€ 5.000
C
€ 500,-
D
€ 50.000

Slide 22 - Quizvraag