3M - H4 oefenen

Werken met aantallen.

Vandaag een korte test om te kijken of je de stof kunt gebruiken bij meerdere sommen.


1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Introductie

Oefenen met de stof uit H6

Onderdelen in deze les

Werken met aantallen.

Vandaag een korte test om te kijken of je de stof kunt gebruiken bij meerdere sommen.


Slide 1 - Tekstslide

Welk percentage hoort bij de volgende breuk?
3/8
A
67,5%
B
55%
C
40%
D
37,5%

Slide 2 - Quizvraag

Je krijgt op jouw spaarrekening per jaar 3,5% rente. Je spaarbedrag groeit dan elk jaar met een factor ...... ?
A
1,35
B
1,305
C
1,035
D
3,05

Slide 3 - Quizvraag

Je legt € 200 in op een spaarrekening. Je krijgt 5% rente per jaar. Na 8 jaar heb je dan afgerond op hele euro's?
A
€ 280
B
€ 295
C
€ 310
D
€ 291

Slide 4 - Quizvraag

Het aantal likes op facebook is 500.
Elk jaar stijgt dit met 3,8%. Welke berekening hoort bij het aantal likes (L) na 10 jaar?
A
L = 500 + 1,038 X 10
B
L = 500 x 10^1,038
C
L = 500 x 1,038^10
D
L = 500 x 1,308^10

Slide 5 - Quizvraag

Welk van de volgende getallen staat op de juiste wijze in de wetenschappelijke notatie?
A
3250000 = 32,5 x 10^5
B
8174300 = 8,1743 x 10^6
C
4153 = 4,153 x 10^-3
D
9745700 = 9,747 x 10^4

Slide 6 - Quizvraag

Welk van de volgende getallen staat op de juiste wijze in de wetenschappelijke notatie?
A
0,05604 = 5604 x 10^-5
B
0,000567 =0,567 x 10^-3
C
0,000876 = 8,76 x 10^4
D
0,000405 = 4,05 x 10^-4

Slide 7 - Quizvraag

Er moet € 2 x 10^7 verdeeld worden door 4 x 10^2 prijswinnaars. Hoeveel krijgt elk?
A
€ 500.000
B
€ 5.000
C
€ 500,-
D
€ 50.000

Slide 8 - Quizvraag

Welk percentage hoort bij de volgende breuk?
6/20
A
67,5%
B
30%
C
55%
D
62,5%

Slide 9 - Quizvraag

Er zijn 2048 beestjes, deze groeien met 4% per uur. Hoeveel beestjes zijn er na 4 uur?
A
2394
B
2396
C
2392
D
2398

Slide 10 - Quizvraag

Je legt € 1200 in op een spaarrekening. Je krijgt 1,25% rente per jaar. Na 8 jaar heb je dan afgerond op hele euro's?
A
€ 1325
B
€ 1328
C
€ 1322
D
€ 1334

Slide 11 - Quizvraag

Het aantal likes op insta is 500.
Elk jaar stijgt dit met 2,5%. Welke berekening hoort bij het aantal likes (L) na 10 jaar?
A
L = 500 + 1,025 X 10
B
L = 500 x 10^1,25
C
L = 500 x 1,025^10
D
L = 500 x 1,205^10

Slide 12 - Quizvraag

Een aapje heeft gemiddeld per minuut 190 hartslagen. Hoeveel zijn dat er, afgerond op 1 decimaal, op 1 dag? Gebruik de wetenschappelijke notatie.
A
2,6 x 10^4
B
2,7 x 10^5
C
27,6 x 10^4
D
2,69 x 10^4

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Een aap van 14 jaar oud, (190 hartslagen per minuut). Geef het aantal hartslagen in de wetenschappelijke notatie, op 1 decimaal.
A
1,398096 x 10^9
B
1,4 x 10^9
C
1,40 x 10^9
D
1,39 x 10^9

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Welke stijging hoort bij deze factor?
1,065
A
0,65%
B
6,5%
C
65%
D
106,5%

Slide 17 - Quizvraag

Hoe schrijf je dit korter?
100 x 1,1 x 1,1 x 1,1 x 1,1 x 1,1
A
1001,15
B
1001,16
C
1001,5
D
1005,5

Slide 18 - Quizvraag

Kies de juiste:
150 miljard
A
1,5109
B
151010
C
1,51011
D
151010

Slide 19 - Quizvraag

Kies de juiste:
0,00000000022
A
2,21012
B
2,2109
C
2,21010

Slide 20 - Quizvraag

Ik ben begonnen met €231. Een jaar later heb ik €237,93 op de rekening.
Wat is de factor?
A
factor 1,01
B
factor 1,3
C
factor 3
D
factor 1,03

Slide 21 - Quizvraag

Ik heb dit jaar €3231 op de bank
De factor is 1,03

Hoeveel had ik vorig jaar?
A
€ 3136,89
B
€ 3327,93
C
€ 3134,07
D
€ 3330,93

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Er staat €315 op de rekening. Hoeveel geld heb je na 6 jaar met 3,2% rente?
A
€ 380,53
B
€ 380,35
C
€ 336,53
D
€ 370,53

Slide 24 - Quizvraag

Een vlieg is 20 mm, hoeveel is dat in meters, opgeschreven als wetenschappelijke notatie?
A
2,0 x 10^-1
B
2,0 x 10^-3
C
2,0 x 10^-2
D
2,0 x 10^-4

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

2014: 348,8 miljoen treinreizen. Hiervan waren er 295,2 miljoen met korting. Hoeveel reizen (procent) zijn er met korting gemaakt?
A
81%
B
81,9%
C
84,6%
D
87,2%

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Wim koopt in 2019 een auto van € 34.500,-.
De waarde van de auto daalt ieder jaar met 15%.
Na hoeveel jaar is de auto minder dan € 10.000,- waard?
Na .... jaar

Slide 30 - Open vraag

Wim koopt in 2019 een auto van € 34.500,-.
 De waarde van de auto daalt ieder jaar met 15%.
Na hoeveel jaar is de auto minder dan € 10.000,- waard?
Uitproberen en opschrijven:
Na zeven jaar: 34 500 × 0,85^7 = 11 059,90955
Na acht jaar: 34 500 × 0,85^8 = 9 400,923114

Na acht jaar: de auto is dan € 9 400,93 waard.

Slide 31 - Tekstslide

Welke daling hoort bij deze factor?
0,825
A
82,5%
B
8,25%
C
17,5%
D
117,5

Slide 32 - Quizvraag

Welke daling hoort bij deze factor?
0,235
A
2,35%
B
23,5%
C
7,65%
D
76,5%

Slide 33 - Quizvraag

Stijging
Daling
Factor is 1,25
Factor is 0,95
30% korting
Factor is 0,25
1,3% rente
Factor is 1,005

Slide 34 - Sleepvraag

Hoe schrijf je dit korter?
100 x 1,05 x 1,05 x 1,05
A
1001,054
B
1001,15
C
1001,20
D
1001,053

Slide 35 - Quizvraag

Kies de juiste:
15 miljoen
A
1,5106
B
15106
C
1,5107
D
15107

Slide 36 - Quizvraag

Kies de juiste:

1,75108
A
175 000 000
B
17 500 000 000
C
17 500 000

Slide 37 - Quizvraag

Kies de juiste:
0,0000000435
A
4,351010
B
4,35108
C
4,35107

Slide 38 - Quizvraag

Kies de juiste:

9,75105
A
0,0975
B
0,00000975
C
0,0000975

Slide 39 - Quizvraag