17 januari 2023 - les 11 periode 2

Les 11 - periode 2 - 17 januari 2023
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les 11 - periode 2 - 17 januari 2023

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer hoy?
- Uitleg reader met toetsstof


- Herhaling regelmatige 
werkwoorden
- Herhaling ser en estar
- Vraagwoorden


Slide 2 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Opdrachten werkwoorden
1. Schrijf zoveel mogelijk Spaanse (hele) werkwoorden op
2. Wat zijn ook alweer de zes persoonsvormen in het Spaans? Schrijf ze op.
3. Vervoeg het werkwoord ' hablar' in de 6 verschillende persoonsvormen
timer
8:00

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht werkwoorden
Vertaal naar het Spaans:

1. Ik spreek Spaans.
2. Jij spreekt Engels.
3. Wij spreken Nederlands.
4. Jullie spreken Duits. 
timer
4:00

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht werkwoorden 
Bedenk drie passende, Spaanse zinnetjes, waarin je de werkwoorden 'vivir', 'comer', 'estudiar' gebruikt
timer
4:00

Slide 6 - Tekstslide

'Ser' en 'estar' 

Slide 7 - Tekstslide

Ejercicio
1. La bicicleta roja ................... de mi amigo.
2. Los platos (=de borden) ................. encima 
(=bovenop) la mesa.
3. Mi cumpleaños ..................... el 9 de junio.
4. Hoy ......................... triste porque no puedo (=ik kan) ir a la fiesta.
5. San Valentín ............................. el 14 de febrero.
6. Silvia y yo ............................ muy cansadas.
7. Vosotros ................................ los más jóvenes de la familia. 
8. La camiseta ..................... bonita, pero (=maar) ....................... sucia (=vies).

Slide 8 - Tekstslide

Respuestas correctas 
1. La bicicleta roja es de mi amigo.
2. Los platos (=de borden) están encima (=bovenop) la mesa.
3. Mi cumpleaños es el 9 de junio.
4. Hoy estoy triste porque no puedo (=ik kan) ir a la fiesta.
5. San Valentín es el 14 de febrero.
6. Silvia y yo estamos muy cansadas.
7. Vosotros sois los más jóvenes de la familia. 
8. La camiseta es bonita, pero (=maar) está sucia (=vies).

Slide 9 - Tekstslide

Vraagwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Vraagwoorden
Let op:
- vraagwoorden hebben een accentje
- de vraagzin begint met een ¿ en eindigt met een ?
- quién, cuál en cuánto kunnen zowel in het enkelvoud als in het meervoud gebruikt worden 
Ejemplos: ¿Quién es él? / ¿Quienes son?
¿Cuánto cuesta? / ¿Cuántos euros tienes?

Slide 11 - Tekstslide

Vertaal in het Spaans
1. Hoe heet jij?
2. Wanneer ben je op school?
   3. Hoeveel euro 
verdien jij (=ganas)?
4. Wat schrijf jij?
5. Waarom ben je verdrieitg?
6. Wie is hij?

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide