oefentoets hoofdstuk7

Ecologie
oefenvragen

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Ecologie
oefenvragen

Slide 1 - Tekstslide

De Coloradokever leeft o.a. op de Aardappel (Solanum tuberosum L.), op de Tomaat (Solanum lycopersum L.) en
op Bitterzoet (Solanum dulcamara L.).
Behoren deze planten tot hetzelfde genus (geslacht)?
En tot dezelfde soort?
A
alleen tot dezelfde soort
B
alleen tot hetzelfde geslacht
C
tot dezelfde soort en hetzelfde geslacht

Slide 2 - Quizvraag

Abiotisch
Biotisch
Parasieten
Neerslag
Algen
Concurrentie
Wind
Waterdiepte
Reducenten
Soortgenoten

Slide 3 - Sleepvraag

Aan vier leerlingen wordt gevraagd een voorbeeld te noemen van een ecosysteem. Zij geven de volgende voorbeelden.

Leerling 1: alle abiotische factoren in een bepaald heidegebied.
Leerling 2: alle dieren die in Nederland leven, in samenhang met de plantengroei.
Leerling 3: alle eekhoorns in een loofbos, in samenhang met de bomen.
Leerling 4: alle organismen die in een bepaald meertje leven, in samenhang met de abiotische factoren.

Welke leerling geeft een juist voorbeeld?
A
Leerling 1
B
Leerling 2
C
Leerling 3
D
Leerling 4

Slide 4 - Quizvraag

Een onderzoeker wil experimenten uitvoeren met autotrofe organismen. Hij kan organismen kiezen uit de groepen bacteriën, schimmels en wieren.
Welke organismen kan hij gebruiken?
A
alle organismen uit de groep wieren en geen uit de andere groepen
B
alle organismen uit zowel de groep bacteriën als uit de groep schimmels en geen uit de groep wieren
C
alleen bepaalde organismen uit de groep bacteriën en alle organismen uit de groep wieren; geen uit de groep schimmels
D
alle organismen uit alle drie de groepen

Slide 5 - Quizvraag

In diagram 1 staat de tolerantie weergegeven van een bepaalde soort voor de concentratie zouten in de omgeving. Er is geen duidelijk optimum-punt te zien, maar een 'tolerantiegebied'.
Wat betekent dat?
A
De soort verdraagt schommelingen in zoutconcentratie goed
B
De soort verdraagt schommelingen in zoutconcentratie slecht
C
Het gaat om een soort wat helemaal niet kan overleven in een zoute omgeving
D
Indien de zoutconcentraties nog hoger zijn zal er een optimum ontstaan bij de soort

Slide 6 - Quizvraag

Een populatie die groeit volgens een S-curve wordt gekenmerkt door....
A
afwezigheid van natuurlijke vijanden
B
het overschrijden van de draagkracht
C
gebrek aan voedsel
D
voldoende schuil- en nestplaatsen

Slide 7 - Quizvraag

1.    Een populatie bosmuizen die te maken hebben met voedseltekort en ziektes.
2.   Een populatie zwaluwen waarbij een grote mate van concurrentie aanwezig is voor
      de nestplaatsen.
3.   Een nieuwe populatie hazen in een duingebied met voldoende voedsel en een
      afwezigheid van natuurlijke vijanden.
4.   Een populatie vossen waarvan het geboortecijfer laag is in de afgelopen 5 jaar.
5.   Een populatie mollen die bekend staan als een snel voortplantende soort met
      weinig broedzorg.
1
2
3
4
5

Slide 8 - Sleepvraag

Twee verklaringen over exoten zijn:

I: Exoten die zich snel uitbreiden, hebben een smal tolerantiegebied.
II: Exoten die zich snel uitbreiden, hebben weinig natuurlijke vijanden.

Welke verklaring is of welke verklaringen zijn juist?
A
I en II zijn beide onjuist
B
Alleen I is juist
C
I en II zijn beide juist
D
Alleen II is juist

Slide 9 - Quizvraag

Het aantal konijnen in een bepaald afgeschermd natuurgebied zijn gemeten met de methode van vangen, merken en terugvangen. De populatie is geschat op 138 konijnen.
Bij de tweede vangst ving een ecoloog in totaal 30 konijnen, waarvan er 5 konijnen een ring om de poten hadden.
Bereken hoeveel konijnen de ecoloog na de eerste vangst een ringetje om de poot had gegeven.
Geef alleen het antwoord!

Slide 10 - Open vraag

X/Y = G/M
X=138 G=30 M=5 Y=?
(typ je berekening erbij)

Slide 11 - Open vraag

Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme

Slide 12 - Quizvraag

Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme

Slide 13 - Quizvraag

De larve van de nachtvlinder heeft een groot aantal bacteriën in zijn verteringskanaal. Deze bacteriën spelen een belangrijke rol bij de vertering van het voedsel van de larven.
Met welke vorm van symbiose wordt de relatie tussen de larve en de bacteriën aangeduid?

Slide 14 - Open vraag

7) Eiwitten bevatten stikstof. Stikstof komt in de bodem voor in nitraten. Planten nemen deze minerale zouten op en gebruiken ze om eiwitten op te bouwen uit glucose. Dieren kunnen zelf geen eiwitten maken uit glucose en nemen ze op met hun voedsel. Bij de afbraak van eiwitten in dode resten ontstaan weer nitraten. In de wortels van verschillende plantensoorten leven bacteriën in wortelknolletjes. Deze bacteriën gebruiken stikstof uit de lucht om nitraten op te bouwen. De informatie hierboven beschrijft een stikstofkringloop. Het schema hiernaast geeft deze kringloop weer.
1
2
3
4
Dieren
Planten
Rottings-
bacteriën
Wortelknol-
bacteriën

Slide 15 - Sleepvraag

Is voor nitrificatie en denitrificatie zuurstof nodig?
A
alleen voor denitrificatie
B
voor zowel nitrificatie als denitrificatie
C
alleen voor nitrificatie
D
geen van beiden

Slide 16 - Quizvraag

accumulatie is ...
A
Bacteriën doorgegeven aan volgende schakel
B
Totale hoeveelheid energierijke stoffen in een organisme
C
Opeenhoping van giftige stoffen
D
Elke voedselbron in een voedselketen

Slide 17 - Quizvraag

Snap je de stof tot dusver ?
Zo ja? dan helemaal rechts klikken
Zo nee? dan helemaal links klikken
Of iets er tussenin, dat kan ook.
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll