3.2 lineair verband

Hoofdstuk 3 
Lineair verband
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 
Lineair verband

Slide 1 - Tekstslide

Planning les
  • Leerdoelen 
  • Voorkennis
  • Uitleg
  • Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Formules en grafieken

 * Je herkent een lineair verband
begrippen: variabelen, begingetal, richtingscoefficient (rc)
* Je kan een grafiek tekenen bij een formule
* Je kan een grafiek tekenen bij een tabel

Slide 3 - Tekstslide

Is deze grafiek lineair of niet?
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quizvraag

Welk soort grafiek hoort er bij een lineaire formule?
A
Vloeiende kromme
B
Rechte lijn
C
Periodieke grafiek
D
Gebogen grafiek

Slide 5 - Quizvraag

Schuif de grafieken naar de juiste plek. 1 grafiek kan je niet plaatsen!
Welke grafieken stijgt steeds langzamer
Welke grafiek stijgt steeds sneller?
Welke grafiek is periodiek?
Welke grafiek daalt steeds langzamer?
Welke grafiek stijgt steeds met dezelfde snelheid?

Slide 6 - Sleepvraag

Wat zijn variabelen in een formule
A
getallen
B
woorden en/of letters
C
letters en getallen

Slide 7 - Quizvraag

Variabelen in een woordformule
In de woordformule     
   huurprijs in euro = 15 + 5 x tijd in dagen
zijn de woorden de variabelen



Slide 8 - Tekstslide

Woordformule omzetten in formule met letters
woordformule        huurprijs in euro = 15 + 5 x tijd in dagen

tijd in dagen vervangen we door 
huurprijs in euro vervangen we door h
Letterformule is dan
h = 15 + 5t  
h: huurpijs in euro
t: tijd in dagen 
=> vermeld onder de formule wat de eenheid is en het x teken tussen 5 en t mag je weglaten

Slide 9 - Tekstslide

Woordformule omzetten in formule met letters
woordformule        huurprijs in euro = 15 + 5 x tijd in dagen


5 x t wordt 5t

Slide 10 - Tekstslide

Samengevat

De inkomsten van een vakkenvuller kun je berekenen met de volgende woordformule:


Dit noem je een woordformule (er staan woorden in)

Hierin zijn de woorden de variabelen.

Hier zijn de variabelen dus Inkomsten en tijd.

Daarbij horen eenheden. In dit geval euro en uren.

Formule met letters is I = 4,50t


Inkomsten in euro = 4,50 x tijd in uren

Slide 11 - Tekstslide

Als er in een tabel geen regelmaat is, kan je dan een lineaire formule maken?
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

Welke variabelen zitten er in de formule:

Kosten in euro = 34 + 6,75 x aantal in uren
A
euro en uren
B
kosten in euro
C
kosten en aantal
D
aantal in uren

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn de variabelen in deze formule H = 5 + 3t
A
H en t
B
5 en 3
C
3t
D
H

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de variabelen in de formule?
A = 2500 - 25t

A
A
B
A en t
C
t
D
geen idee

Slide 15 - Quizvraag

afstand in km = 10 + 6t
Wat is de afstand als t = 0
A
10
B
16
C
6
D
0

Slide 16 - Quizvraag

Maak van deze woordformule een letterformule.
winst in euro = 5 + 3 x aantal dagen
A
w = 5 + 3a
B
w = 5 + 3 x aantal
C
winst in euro = 5 + 3t
D
w = 5 + 3t

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Welk getal in de formule is de rc?
Hoeveelheid = 35 + 5 x aantal minuten
A
35
B
5
C
Hoeveelheid
D
aantal minuten

Slide 20 - Quizvraag

Is de grafiek die bij de formule hoort een stijgende of een dalende grafiek?
Aantal flesjes = 40 - 6 x aantal weken
A
Stijgend
B
Geen van beide
C
Dalend
D
Ik kan het niet aflezen in de formule

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het
begingetal?
A
60
B
40
C
20
D
Dat kan je niet weten!

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de rc van de volgende formule:


K = 3,12 - 54a
A
-3,12
B
54
C
-54
D
3,12

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het begingetal van de volgende formule?


K = 3,12 - 54a
A
-3,12
B
54
C
-54
D
3,12

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het begingetal van de volgende formule?


B = 8,5t
A
8,5
B
kun je niet weten
C
1
D
0

Slide 25 - Quizvraag

Welke formule heeft als begingetal 2?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 26 - Quizvraag

Grafieken met hetzelfde hellingsgetal zijn/hebben:
A
Snijdend
B
Evenwijdig
C
Hetzelfde beginpunt op de x-as
D
Hetzelfde beginpunt op de y-as

Slide 27 - Quizvraag

Welke formule(s) heeft/hebben er een negatieve hellingsgetal?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 28 - Quizvraag

Welke formule past bij deze grafiek?
A
b = 25t - 75
B
b = 75 - 25t
C
b = 25 + 75t
D
b = 75 + 25t

Slide 29 - Quizvraag

Geef van de formules aan of de bijbehorende grafiek een dalende of een stijgende lijn is. Sleep de formule naar het juiste vak.
Stijgende lijn
dalende lijn
b = -2a
b = a + 4
b = 25 + 2a
b = -6a + 12
b = 10 - 3a
b = 2a - 5

Slide 30 - Sleepvraag

Maak van alle onderdelen en bestaande formule
variabele onder in de tabel
Begingetal
r.c.
=
+
x
variabele boven in de tabel

Slide 31 - Sleepvraag

Formule bij een verhaal

Je gaat een formule maken van een lineair verband.
De grafiek van een lineair verband is een rechte lijn.

Slide 32 - Tekstslide

Standaardvorm
De standaardvorm van een lineair verband is 
y = ax + b
Of: y = hellingsgetal * x + begingetal

Slide 33 - Tekstslide

Maak een formule bij dit verhaal
Stan werkt bij een slager. Hij krijgt 2 euro reiskosten en verdient per uur 7,50 euro. 
Met welke formule berekent hij zijn salaris per gewerkte dag?

Slide 34 - Tekstslide

Salaris stan
s = salaris
t = tijd in uren
s = 7,50t + 2

Slide 35 - Tekstslide

Maak een formule bij dit verhaal
Rick gaat op dieet. Hij weegt 140 kg en valt elke week 3 kg af.

Slide 36 - Tekstslide

Formule Rick
g = gewicht
t = tijd in weken
g = 140 - 3t
of: g = -3t + 140

Slide 37 - Tekstslide

Maak een formule 
y kun je op de volgende manier berekenen:
vermenigvuldig x met 2. Tel er 5 bij op.

Slide 38 - Tekstslide

y = 2x + 5

Slide 39 - Tekstslide

y kun je als volgt berekenen:
vermenigvuldig x met 4. Bereken er 6 bij op.
A
y = 6x + 4
B
y = 4x + 6
C
y = 4 + 6x
D
y = 6 + 4x

Slide 40 - Quizvraag

y kun je op de volgende manier bereken:
Vermenigvuldig x met 3. Tel er 6 bij op.

Slide 41 - Open vraag

Aan het werk!
Maak 3.2 in Bettermarks.
Dit is huiswerk voor de dinsdag na de vakantie.

Slide 42 - Tekstslide