In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Leerdoel
Aan het einde van deze les kan je uitleggen wat het verschil is tussen nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden.
Slide 2 - Tekstslide
Introduceer het leerdoel van de les en leg uit waarom het belangrijk is om dit te leren.
Wat weet jij al over nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden?
Slide 3 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
Voegwoorden
Voegwoorden zijn woorden die zinnen of zinsdelen met elkaar verbinden.
Slide 4 - Tekstslide
Leg uit wat voegwoorden zijn en geef enkele voorbeelden.
Nevenschikkende voegwoorden
Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee gelijkwaardige zinnen of zinsdelen.
Slide 5 - Tekstslide
Leg uit wat nevenschikkende voegwoorden zijn en geef enkele voorbeelden. Laat de studenten ook zelf voorbeelden bedenken.
Voorbeelden
Enkele voorbeelden van nevenschikkende voegwoorden zijn: en, maar, of, dus, want.
Slide 6 - Tekstslide
Laat de studenten de voorbeelden hardop herhalen en vraag hen om zelf nog enkele voorbeelden te bedenken.
Onderschikkende voegwoorden
Onderschikkende voegwoorden verbinden een hoofdzin met een bijzin.
Slide 7 - Tekstslide
Leg uit wat onderschikkende voegwoorden zijn en geef enkele voorbeelden. Laat de studenten ook zelf voorbeelden bedenken.
Voorbeelden
Enkele voorbeelden van onderschikkende voegwoorden zijn: omdat, als, toen, terwijl, nadat.
Slide 8 - Tekstslide
Laat de studenten de voorbeelden hardop herhalen en vraag hen om zelf nog enkele voorbeelden te bedenken.
Verschil
Het verschil tussen nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden is dat nevenschikkende voegwoorden twee gelijkwaardige zinnen of zinsdelen verbinden, terwijl onderschikkende voegwoorden een hoofdzin met een bijzin verbinden.
Slide 9 - Tekstslide
Leg het verschil tussen nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden duidelijk uit en geef enkele voorbeelden.
Oefening 1
Lees de volgende zinnen en bepaal of het om een nevenschikkende of onderschikkende zin gaat: Ik ga naar bed, want ik ben moe.
Slide 10 - Tekstslide
Geef de studenten de tijd om na te denken en vraag hen om het antwoord hardop te zeggen.
Antwoord oefening 1
Dit is een voorbeeld van een onderschikkende zin.
Slide 11 - Tekstslide
Leg uit waarom dit een onderschikkende zin is en vraag de studenten om nog enkele voorbeelden te bedenken.
Oefening 2
Lees de volgende zinnen en bepaal of het om een nevenschikkende of onderschikkende zin gaat: Ik hou van pizza en ik hou ook van sushi.
Slide 12 - Tekstslide
Geef de studenten de tijd om na te denken en vraag hen om het antwoord hardop te zeggen.
Antwoord oefening 2
Dit is een voorbeeld van een nevenschikkende zin.
Slide 13 - Tekstslide
Leg uit waarom dit een nevenschikkende zin is en vraag de studenten om nog enkele voorbeelden te bedenken.
Oefening 3
Maak zelf een zin met een nevenschikkend voegwoord.
Slide 14 - Tekstslide
Geef de studenten de tijd om een zin te bedenken en vraag hen om het hardop te zeggen.
Oefening 4
Maak zelf een zin met een onderschikkend voegwoord.
Slide 15 - Tekstslide
Geef de studenten de tijd om een zin te bedenken en vraag hen om het hardop te zeggen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 16 - Open vraag
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 17 - Open vraag
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 18 - Open vraag
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.