Les 07 - Oefenen met functiewoorden

Oefenen met de toetsstof
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Oefenen met de toetsstof

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- hoe je functiewoorden bij tekstgedeelten kunt plaatsen; 
- wat belangrijk is voor de toets. 

Slide 2 - Tekstslide

Bedenk mogelijke toetsvragen
De toets gaat over de onderdelen B2 en B3 van leesvaardigheid op pagina 34 tot en met 41. 


Lees de theorie op de pagina's 30, 31, 34 en 38 aandachtig door.
Bedenk bij elk onderdeel minstens drie mogelijke toetsvragen 
(dus in totaal heb je er negen) 

timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Aanleiding
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
B
Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
C
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
D
Vaststelling van een feit of verschijnsel

Slide 4 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Constatering
A
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip
B
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
C
Standpunt van de schrijver op het gebied van een bepaald onderwerp
D
Vaststelling van een feit of verschijnsel

Slide 5 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Relativering
A
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
B
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
C
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
D
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip

Slide 6 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Definitie
A
Nadenken over wat het beste is.
B
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip
C
Voorwaarde of beperking bij een toezegging
D
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.

Slide 7 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Conclusie
A
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander.
B
Vaststelling van een feit of verschijnsel
C
Voorwaarde of beperking bij een toezegging
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver

Slide 8 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Tegenwerping
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
B
Voorwaarde of beperking bij een toezegging
C
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander
D
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.

Slide 9 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Voorwaarde
A
Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.
B
Iets wat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
C
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening minder scherp te maken.
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging

Slide 10 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Weerlegging
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening minder scherp te maken.
C
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp.
D
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen.

Slide 11 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Voorbehoud
A
Voorwaarde of beperking bij een toezegging
B
De gevolgen die voortvloeien uit een maatregel of verschijnsel.
C
Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.
D
Nadenken over wat het beste is.

Slide 12 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Uitwerking
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
C
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp.
D
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening minder scherp te maken.

Slide 13 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Afweging
A
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening minder scherp te maken.
B
Nadenken over wat het beste is.
C
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip.
D
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp.

Slide 14 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Nuancering
A
Voorwaarde of beperking bij een toezegging
B
Nadenken over wat het beste is.
C
Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.
D
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening minder scherp te maken.

Slide 15 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Probleemstelling
A
Vaststelling van een feit of verschijnsel.
B
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.
C
Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.
D
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen.

Slide 16 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Samenvatting
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
B
Nadenken over wat het beste is.
C
Korte weergave van de belangrijkste inhoud van een tekst.
D
Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.

Slide 17 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Toepassing
A
Nadenken over wat het beste is.
B
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
C
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen.
D
Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.

Slide 18 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Anekdote
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
B
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
C
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening minder scherp te maken.
D
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.

Slide 19 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Argument
A
Wat uit iets voortvloeit.
B
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening minder scherp te maken.
C
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
D
Feiten of voorbeelden waarmee je een stelling probeert te bewijzen.

Slide 20 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Opsomming
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
B
Een bewering over iets of iemand omdat je dat vindt en die bewering probeer je te bewijzen.
C
Wat op een rijtje gezet is.
D
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen.

Slide 21 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Gevolgen
A
Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.
B
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
C
Wat uit iets voortvloeit.
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.

Slide 22 - Quizvraag

Wat verstaan we onder het volgende functiewoord?
Stelling
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
Korte weergave van de belangrijkste inhoud van een tekst.
C
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen.
D
Een bewering over iets of iemand omdat je dat vindt en die bewering probeer je te bewijzen.

Slide 23 - Quizvraag

Verbindingswoorden en tekstverbanden
Op de volgende sheet vind je een aantal zinnen. Vul bij elke zin het juiste verbindingswoord in en geef aan van welk tekstverband er sprake is. 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link

letterlijke betekenis = zoals het er staat ('drijfzand')


figuurlijke betekenis = niet precies zoals het er staat. 
>> bij uitdrukkingen, spreekwoorden en zegswijzen

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

p. 68 oefening 2

Slide 30 - Tekstslide

zegswijze of spreekwoord?

Slide 31 - Tekstslide

p. 69 - oefening 3
Verbind de uitdrukking met de betekenis
én het juiste artikel (p. 70)

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

maak je eigen samenvatting

Slide 34 - Tekstslide