2.2 Rivieren van ijs

Erosie is het
A
neerleggen van meegevoerd materiaal
B
afschuren en uitschuren van gesteente door water, ijs of wind.
C
uiteenvallen van gesteente onder invloed van weer en plantengroei.
1 / 22
volgende
Slide 1: Quizvraag
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Erosie is het
A
neerleggen van meegevoerd materiaal
B
afschuren en uitschuren van gesteente door water, ijs of wind.
C
uiteenvallen van gesteente onder invloed van weer en plantengroei.

Slide 1 - Quizvraag

Jonge gebergten
Oude gebergten
Hoogte
Toppen
Hellingen
Dalen
Steile
Diepe
Minder diepe
Hoger
Lager
Flauwe
Spitse
Afgeronde

Slide 2 - Sleepvraag

Chemische verwering is als het gesteente uiteenvalt zonder van samenstelling te veranderen
A
Goed
B
Fout

Slide 3 - Quizvraag

Als kalksteen onder hoge druk en temperatuur verandert in marmer wordt het een
A
Sediment gesteente
B
Metamorf gesteente

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Link

Slide 6 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les weet je:
  • hoe een gletsjer bijdraagt aan de afbraak en de opbouw van het landschap
  • wat de kenmerken zijn van de bovenloop van de Rijn
  • hoe de waterval van Schaffhausen is ontstaan

Slide 7 - Tekstslide

B118 IJstijden
IJstijd/Glaciaal: koude perioden in de geschiedenis van de aarde.
- Gemiddeld 5ºC kouder
- Sneeuw wordt samengedrukt tot ijs
- Gletsjer / ijskappen breiden zich uit
- Door grotere albedo nog kouder (wit weerkaatst zonlicht)

IJstijd -> interglaciaal -> ijstijd -> interglaciaal (warmere periode) 

Slide 8 - Tekstslide

  Het ontstaan van gletsjers
Gletsjer: rivier van ijs die langzaam van de berghelling naar beneden glijdt. 
  • IJstijd / glaciaal: alleen de toppen van
> 2000m hoog kwamen boven het ijs uit
  • ontstaan Gardameer, Comomeer

In ijstijd valt veel neerslag als sneeuw. Door steeds ontdooien en bevriezen verandert sneeuw in firn: korrelige, overjarige en ijsachtige sneeuw -> firn hoopt zich op in firnbekken: het begin van een gletsjer

Slide 9 - Tekstslide

B119 Gletsjers
Een gletjser begint in een firnbekken: een verzamelplek voor sneeuw hoog in de bergen -> firn = korrelige sneeuw

Bij een vol firnbekken glijdt een ijstong met lage snelheid richting een dal -> firnbekken + ijstong = gletsjer

Gletsjer is voortdurend in beweging, maar lijkt stil te liggen. Geltsjer smelt in het dal -> gletsjerriver

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Tekstslide

 Het ontstaan van gletsjers
Door mechanische verwering zijn veel stenen van de berg op de gletsjer gevallen -> geeft de gletsjers een grauwe kleur.

Puin wordt meegevoerd, vaak naar de randen

Ontstaan van: 
 - zijmorene: puin aan zijkant van gletsjer
- grondmorene: puin onder de gletsjer
- middenmorene: tussen twee gletsjers
- eindmorene: puin aan het eind van gletsjer

Slide 13 - Tekstslide

 Het einde van een gletsjer
Het met puin beladen ijs van de gletsjer schuurt het dal uit = erosie

V-dalen (door rivieren) veranderen in U-dalen (door gletsjers)

In het dal smelten de gletsjers. Ontstaan van:
- gletsjertunnel: onder de gletsjer
- gletsjerpoort: naar buiten de gletsjer
= begin van een gletsjerrivier

 

Slide 14 - Tekstslide

Na de ijstijd
Sinds de laatste ijstijd is de gemiddelde temperatuur gaan stijgen ->  afsmelten meeste gletsjers
 
• Sporen ijstijd zijn nog steeds zichtbaar in het landschap:
- eindmorenen
- meren
• Door klimaatverandering smelten gletsjers verder (en sneller) af -> toekomst?


Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag:
Wat?
§2.2 Opdrachten: 1 t/m 5
        
Waar?
Learnbeat (via magister -> leermiddelen) 
Hulp?
- Theorie (                = bovenin links)
- Atlas 
- Docent 
Klaar?
Herhaling / samenvatting maken 
Niet af?
Huiswerk voor volgende les
Oefenen met de leerstof

Slide 16 - Tekstslide

Lengteprofiel van een rivier: bovenloop, middenloop en benedenloop

Slide 17 - Tekstslide

  De bovenloop van de Rijn
De gletsjers van de Alpen zijn de bron voor veel rivieren in Europa, zoals de Rijn die ontstaat in Zwitserland = gemengde rivier.

In de bovenloop van de Rijn: 
- Hoge stroomsnelheid
- Veel erosie
- Diepe V-dalen

Slide 18 - Tekstslide

  De bovenloop van de Rijn
Hoe en waar ontstaan watervallen?

Op de plek waar hard gesteente overgaat in zacht gesteente:
1. Slijt het zachte gesteente weg door het water.
2. Het harde gesteente blijft liggen
3. Er ontstaat een overhangende rots
4. Hier stort het water naar beneden

Slide 19 - Tekstslide

Hydro-elektriciteit
Door het reliëf stroomt het water in de bovenloop van de Rijn snel en krachtig. Hierdoor kan hydro-elektriciteit worden opgewekt.

Extra hydro-elektriciteit door stuwdammen aan te leggen in bovenloop

Te trage stroming (middenloop)? Aanleggen van stuwdammen voor hoogteverschil met hogedrukcentrale

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag:
Wat?
§2.2 Opdrachten: 6 t/m 10
        
Waar?
Learnbeat (via magister -> leermiddelen) 
Hulp?
- Theorie (                = bovenin links)
- Atlas 
- Docent 
Klaar?
Herhaling / samenvatting maken 
Niet af?
Huiswerk voor volgende les
Oefenen met de leerstof

Slide 21 - Tekstslide

Begrippenlijst
  • IJstijd
  • Glaciaal
  • Interglaciaal
  • Gletsjer
  • Firn
  • Firnbekken
  • Gletsjerrivier
  • Zijmorene
  • Grondmorene
  • Eindmorene
  • V-dalen
  • U-dalen

Slide 22 - Tekstslide