Lesson 9. Grammar revision

What are we going to do today?
- Grammar revision chapter 4
- Practice with grammar 
- Study words/grammar
- Gimkit 

Lesson goal: at the end of the lesson you know more about the grammar and feel more prepared for the test. 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

What are we going to do today?
- Grammar revision chapter 4
- Practice with grammar 
- Study words/grammar
- Gimkit 

Lesson goal: at the end of the lesson you know more about the grammar and feel more prepared for the test. 

Slide 1 - Tekstslide

What did you learn
today?

Slide 2 - Woordweb

Reflexive pronouns & each other. 
Reflexive pronouns geburik je als je terug wilt wijzen naar de persoon in de zin. 

Me - Myself. --> I did that myself. 
You - Yourself  --> You drove yourself here? 
They - Themselves --> They feel really good about themselves. 

Slide 3 - Tekstslide

I
myself
I looked at myself in the mirror.
you (singular)
yourself
You should take care of yourself.
he
himself
Merlin hurt himself.
she
herself
She told herself to relax.
it
itself
My phone charges itself when it’s sunny.
we
ourselves
We dried ourselves with our towels.
your (plural)
yourselves
You and Lotte shouldn’t blame yourselves.
they
themselves
They felt really good about themselves.

Slide 4 - Tekstslide

Reflexive pronouns & each other
We gebruiken each other als 2 of meer mensen het zelfde doen tegen of naar elkaar. 

Ava & Patrick are mad at each other. 
They love each other. 

Slide 5 - Tekstslide

They reached the top of the mountain ........, without help from a guid.

Slide 6 - Open vraag

I wrote this article all by .......

Slide 7 - Open vraag

They really love ..... equally.

Slide 8 - Open vraag

They are laughing with ......

Slide 9 - Open vraag

You should do that .........., not with any help.

Slide 10 - Open vraag

Grammar: If and when 
If en when geven beide aan onder wat voor omstandigheden dingen gebeuren. 
if: gebruik je als je denk dat iets ZOU KUNNEN gebeuren .
when: gebruik je als je ZEKER WEET dat iets gaat gebeuren. 

If I go out later, I'll close the door. 
When we fly to Spain, I will be very nervous. 

Slide 11 - Tekstslide

I'll be so annoyed ..... rains today.
A
if
B
when

Slide 12 - Quizvraag

We're going to surprise mom ..... she comes home.
A
if
B
when

Slide 13 - Quizvraag

..... the clock strickes 10 I expect you to be in bed.
A
if
B
when

Slide 14 - Quizvraag

Every morning ...... I wake up, I make myself some coffee.
A
if
B
when

Slide 15 - Quizvraag

Conditionals 
Conditional = een voorwaardelijke zin. 

Er zit dus een voorwaarde aan. Je gebruikt hem bij het feiten, waarschijnlijke en onwaarschijnlijke situaties. 


Slide 16 - Tekstslide

Conditional 
Ze bestaan uit een if clause en een main clause. De if clause (de if zin) beschrijft de voorwaarde. De main clause (hoofdzin) beschrijft het resultaat

If i had money, I would buy a house -> Ik zou een huis kopen ALS ik geld had. --> Het geld hebben is dus de voorwaarde. 

We can drive past McDonalds, if you help me study after --> Het helpen met studeren is de voorwaarde aan het langs de McDonalds rijden. 

Slide 17 - Tekstslide

Conditionals
o conditional: resultaat is een feit + beide zinnen staan in Present Simple 
---> If it rains, the street becomes wet (beide in t.t.)

1st conditional: resultaat is voorspelling. Gebruik will + stam 
--> If I pay attention, I will remember it (beide in t.t.)

2nd conditional: resultaat is bedacht of niet echt. Gebruik would + stam
--> I I had a dog, I would be happy. (v.t.)

Slide 18 - Tekstslide

If i lived in America, I .......... (to speak) in a different language.

Slide 19 - Open vraag

Plants ..... (to grow) if they get enough water.

Slide 20 - Open vraag

If we take care of the planet, everything ..... (to be) all right.

Slide 21 - Open vraag

If you can see the sun, it ........ (to be) day time.

Slide 22 - Open vraag

If they were a bit older, they ...... (to know) what to do.

Slide 23 - Open vraag

My parents ..... (to arrive) on time, if they leave now.

Slide 24 - Open vraag

Study
Study words chapter 4 in Quizlet for 10 minutes. 

Study grammar in Slim Stampen for 10 minutes

In silence. 
timer
12:00

Slide 25 - Tekstslide