Voorzetsels

Grammaticales
VOORZETSELS
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammaticales
VOORZETSELS

Slide 1 - Tekstslide

Welke voorzetsels
ken je?

Slide 2 - Woordweb

Slide 3 - Tekstslide

Instructie
Kooiwoorden...

Maar er is meer....

Slide 4 - Tekstslide


Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er 
…de kast of  ... het feest achter te zetten.

voor de kast, op de kast, achter de kast…
tijdens het feest, tot het feest, zonder het feest
Instructie

Slide 5 - Tekstslide

Wat past er op de puntjes...?

John en Sanne gaan ... de auto naar het feest.
A
tussen
B
met
C
tijdens
D
achter

Slide 6 - Quizvraag

Met een voorzetsel kun je een waar en wanneer aangeven.

Waar                                                Wanneer
Zij staat voor het huis.                  Hij blijft hier tot zaterdag.  
Hij is in het huis.                            Zij begint per vandaag.
Moeder zit achter het huis.          Ik ben hier sinds vorige week.
Instructie

Slide 7 - Tekstslide


              Geeft het voorzetsel tijd of plaats aan? 


                 Tijdens het feest was het gezellig
A
tijd
B
plaats

Slide 8 - Quizvraag

Een voorzetsel is vaak een kort woord dat vóór een zelfstandig naamwoord staat en waarmee je aangeeft 'waar' of 'wanneer' iets is.

- Marcel voeltbalt VOOR het huis
- Ik schilder SINDS vorig jaar



Instructie

Slide 9 - Tekstslide

Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen, een vast voorzetsel. 

Bijvoorbeeld:
• houden van: John houdt van chocola.
• luisteren naar: Luister jij naar het advies van de tandarts?
Instructie

Slide 10 - Tekstslide

Bij welke combinatie heb je een werkwoord met een vast voorzetsel
A
stappen in
B
werken met
C
reageren op
D
lezen over

Slide 11 - Quizvraag

Ga naar buiten in een groepje van 2-3 leerlingen en fotografeer de 5 voorzetsels die op je blaadje staan!

opmerkingen:
- 20 minuten de tijd
- je moet bij je foto een zin kunnen maken met het voorzetsel
- wees creatief!
Actieve opdracht

Slide 12 - Tekstslide

Kom maar door met de 3 beste foto's

Slide 13 - Open vraag