Les 47 Voorzetsels

Over de toets
Dyslecten met onvoldoende 
Herkansen met Claroread op donderdag 8 april
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Over de toets
Dyslecten met onvoldoende 
Herkansen met Claroread op donderdag 8 april

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Les 48 vraag 10
Les 49 vraag 4-5-6

Slide 2 - Tekstslide

Les 48 vraag 10

Slide 3 - Tekstslide

Les 49 vraag 4

Slide 4 - Tekstslide

Les 49 vraag 5

Slide 5 - Tekstslide

Les 49 vraag 6

Slide 6 - Tekstslide

Les 47 Voorzetsels

Slide 7 - Tekstslide

Aan het einde van de les:

weet je wat voorzetsels zijn 

- kun je voorzetsels herkennen in een zin

- kun je voorzetsels plaatsen in een zin

Doelen

Slide 8 - Tekstslide

Welke voorzetsels
ken je?

Slide 9 - Woordweb

Deze video is niet meer beschikbaar
Welke video was dit?

Slide 10 - Tekstslide

Instructie
Kooiwoorden...

Maar er is meer....

Slide 11 - Tekstslide


Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er 
…de kast of  ... het feest achter te zetten.

voor de kast, op de kast, achter de kast…
tijdens het feest, tot het feest, zonder het feest
Instructie

Slide 12 - Tekstslide

Wat past er op de puntjes...?

John en Sanne gaan ... de auto naar het feest.
A
tussen
B
met
C
tijdens
D
achter

Slide 13 - Quizvraag

Met een voorzetsel kun je een waar en wanneer aangeven.

Waar                                                Wanneer
Zij staat voor het huis.                  Hij blijft hier tot zaterdag.  
Hij is in het huis.                            Zij begint per vandaag.
Moeder zit achter het huis.          Ik ben hier sinds vorige week.
Instructie

Slide 14 - Tekstslide


              Geeft het voorzetsel tijd of plaats aan? 


                 Tijdens het feest was het gezellig
A
tijd
B
plaats

Slide 15 - Quizvraag

Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen, een vast voorzetsel. 

Bijvoorbeeld:
• houden van: John houdt van chocola.
• luisteren naar: Luister jij naar het advies van de tandarts?
Instructie

Slide 16 - Tekstslide

Bij welke combinatie heb je een werkwoord met een vast voorzetsel?
A
stappen in
B
werken met
C
reageren op
D
lezen over

Slide 17 - Quizvraag

                                              LET OP!
Soms heb je te maken met een scheidbaar werkwoord en niet met een voorzetsel! Het werkwoord bestaat uit twee delen.

Maartje blaast alleen de ballonnen op         Het werkwoord is opblazen.
De meisjes kijken elkaar verbaasd aan.         Het werkwoord is aankijken.

We noemen het dan geen voorzetsel, maar een bijwoord
Instructie

Slide 18 - Tekstslide

In welk voorbeeld is het een scheidbaar werkwoord en dus een bijwoord?
A
Hij belt op
B
Hij houdt van
C
Hij ergert zich aan
D
Hij speelt met

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag
Huiswerk: Les 47 vraag 3-4-5 maken

Slide 21 - Tekstslide