M1, 2.8 spelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 1

M1, 2.8 spelling

Doel van deze les; je leert;

- hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spelt;

- wanneer je een komma gebruikt;

- Tien dicteewoorden.

Weektaak

Boektoets Dreadlocks en Lippenstift volgende week

Ik ben vandaag 13 geworden.

ben = ?

1. lidwoord
2. werkwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Wil jij ook een koekje?

Een = ?

1. lidwoord
2. werkwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. geen van bovenstaande antwoorden

Kies er maar een.

Een = ?

1. lidwoord
2. werkwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. geen van bovenstaande antwoorden

Hij trapt de voetbal weg.

Voetbal = ?

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. lidwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Ik voetbal op zaterdag bij Ado '20.

Voetbal = ?

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. lidwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

VERANDER HET WOORD, ZODAT JE HET HOORT!

Hij verbrandt de kranten.

Hij loopt de kranten(wijk). 

Jij (worden) vandaag 13.

1. word
2. wordt

Ik (worden) vandaag 13.

1. word
2. wordt

(branden) je niet aan de pan!

1. brand
2. brandt

Waar moet de komma?

Als je gaat fietsen moet je een helm op.

1. Na gaat
2. Na fietsen
3. Na moet
4. Na je

Waar moet de komma?

Ik hou van fietsen voetballen en hardlopen

1. Na fietsen
2. Na voetballen
3. Na van
4. Na en

Lianne hou je nog een beetje van me?

Waar moet de komma?

1. Na Lianne
2. Na hou
3. Na nog
4. Na een beetje