4M Go For It Unit 5 lesson 5

Unit 5
Lesson 5
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Unit 5
Lesson 5

Slide 1 - Tekstslide

Lesson Goal
At the end of this lesson you know how well you understand what adjectives and adverbs are.

Slide 2 - Tekstslide

Lesson 5 Unit 5
Repeat grammar 3.2 on page 108/109 TB
Read the text on page 62/63 again 
Finish exercise 26 C and 27 on page 53 WB
Study the words on page 63 TB
Do exercise 28 on page 54 WB
Discuss exercise 26B, 27 and 28 on page 53-54 WB


Slide 3 - Tekstslide

Adjectives and Adverbs

Slide 4 - Tekstslide

Grammar 3.2
Een bijvoeglijk naamwoord (adjective) zegt iets over een zelfstandig naamwoord (noun).

Beyoncé is a                sexy                lady.
                                     adjective            noun

Slide 5 - Tekstslide

Grammar 3.2
Een bijwoord (adverb) zegt iets over een werkwoord (verb) of over een ander bijwoord of bijvoeglijk naamwoord.

Het bijwoord komt NA het werkwoord.

He         talked         nervously.
            verb              adverb

Slide 6 - Tekstslide

Grammar 3.2
adverb = adjective + ly

adjective:    the beautiful girl
adverb:         she sings beautifully

Slide 7 - Tekstslide

Grammar 3.2
Een bijwoord dat iets zegt over een ander bijwoord of bijvoeglijk naamwoord staat VOOR het andere bijwoord of bijvoeglijk naamwoord:

That man drives terribly slowly.
They live in an extremely large house.

Slide 8 - Tekstslide

Grammar 3.2
Be careful!!

                      adjective -le             =             adverb -ly

                        terrible                                       terribly

Slide 9 - Tekstslide

Grammar 3.2
Be careful!!

    adjective:            medeklinker +y (easy)
    adverb:                 ily (easily)

Slide 10 - Tekstslide

Grammar 3.2
Be careful!!

    adjective:         ends with -ic (fantastic)
    adverb:              +ally (fantastically)

Slide 11 - Tekstslide

Grammar 3.2
Be careful!!

Bij sommige werkwoorden (zintuigen) gebruik je geen bijwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord.
to be (zijn), to seem (lijken), to feel (voelen), to smell (ruiken), 
to sound (klinken), to taste (smaken)

Het ruikt vreselijk. - It smells terrible.

Slide 12 - Tekstslide

Grammar 3.2
Be careful!!

Sommige bijvoeglijke naamwoorden hebben een heel ander bijwoord.
He is a good boy. - He studies well.

Bij sommige bijvoeglijke naamwoorden is het bijwoord hetzelfde!
Bij fast, long, fair, low
That is a fast car. - It drives fast

Slide 13 - Tekstslide

Lesson 5 Unit 5
Repeat grammar 3.2 on page 108/109 TB
Read the text on page 62/63 again 
Finish exercise 26 C and 27 on page 53 WB
Study the words on page 63 TB
Do exercise 28 on page 54 WB
Discuss exercise 26B, 27 and 28 on page 53-54 WB


Slide 14 - Tekstslide

Lesson 5 Unit 5
Repeat grammar 3.2 on page 108/109 TB
Read the text on page 62/63 again 
Finish exercise 26 C and 27 on page 53 WB
Study the words on page 63 TB
Do exercise 28 on page 54 WB
Discuss exercise 26C, 27 and 28 on page 53-54 WB


Slide 15 - Tekstslide

Exercise 27
1
A
True
B
False

Slide 16 - Quizvraag

Exercise 27
2
A
True
B
False

Slide 17 - Quizvraag

Exercise 27
3
A
True
B
False

Slide 18 - Quizvraag

Exercise 27
4
A
True
B
False

Slide 19 - Quizvraag

Exercise 27
5
A
True
B
False

Slide 20 - Quizvraag

Exercise 27
6
A
True
B
False

Slide 21 - Quizvraag

Exercise 27
7
A
True
B
False

Slide 22 - Quizvraag

Exercise 27
8
A
True
B
False

Slide 23 - Quizvraag

Discuss Exercise 28

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link

Homework
Study words on page 57 TB
Study phrases on page 57 TB
Study words on page 59 TB
Study words on page 61 TB
Study phrases on page 61 TB
Study grammar 3.2 on page 108/109 TB



Slide 26 - Tekstslide