Persoonsvorm

Grammatica
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 85 min

Onderdelen in deze les

Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Zinsdelen
- Persoonsvorm
- Woordsoorten
- Zelfstandig naamwoord
- Lidwoord

Slide 2 - Tekstslide

 ZINSDELEN
zinsdelen

Een zin kun je in verschillende stukjes verdelen. Deze stukjes noemen we zinsdelen. Een persoonsvorm is zo'n zinsdeel, die moet je als eerste zoeken.


Slide 3 - Tekstslide

persoonsvorm
In elke zin staan werkwoorden. Een van deze werkwoorden is de persoonsvorm.

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 4 - Tekstslide

Na het journaal zie ik graag een spannende film.

Slide 5 - Open vraag

Vandaag ben ik een uur eerder uit.

Slide 6 - Open vraag

Op zondag moet ik altijd voetballen.

Slide 7 - Open vraag

Woordsoorten
De woorden van de taal kun je indelen in woordsoorten.

''De leraar moppert'' <-- hier staan drie woordsoorten in de zin.

Er staan drie woordsoorten in: lidwoord, zelfstandig naamwoord en een werkwoord.

Slide 8 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor een mens, dier of een ding. 

Voorbeeld: handvat, boek, docent.


Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Concreet zelfstandig naamwoord: dit gaat over iets wat tastbaar is: huis, kaars, lamp, chocolade.

Abstract zelfstandig naamwoord: Dit gaat over iets wat niet tastbaar is: liefde, oorlog, tijd, vriendschap.

Slide 10 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Zo vind je een zelfstandig naamwoord:
- Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (huis/huizen).
- Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (huisje).
- Je kunt er de, het of een voor zetten.

Slide 11 - Tekstslide

Lidwoord
Er zijn drie lidwoorden: de, het, een.

- Een lidwoord staat altijd naast of tussen een zelfstandig naamwoord

bepaald lidwoord = de en het
onbepaald lidwoord = een

Slide 12 - Tekstslide