In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 4, paragraaf 1 en 2
Monetair beleid ECB
Slide 1 - Tekstslide
Wat doen consumenten bij deflatie?
Slide 2 - Woordweb
Taken ECB - DNB
Doelstelling: Prijsstabiliteit
Toezicht:
- Monetaire infrastructuur
- financiele producten zoals:
- Pensioenfondsen
- Banken
- Chartaal geld
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
De bank verlaagt de rente. Leg de gevolgen uit voor de maatschappelijke geldhoeveelheid
Slide 5 - Open vraag
Mandaat van de centrale bank
Een centrale bank kan een enkelvoudig of duaal mandaat hebben:
Enkelvoudig mandaat: De bank hoeft alleen de inflatie te beheersen op 2%. (ECB)
Duaal mandaat: de bank beheerst de inflatie, maar ook de conjunctuur (FED - CB Amerika)
Slide 6 - Tekstslide
Onderdelen monetair beleid
Het monetair beleid is onderdeel van het conjunctuurberleid en bestaat uit direct en indirect geldhoeveelheidsbeleid en wisselkoersbeleid. Schematisch ziet
het er als volgt uit:
Slide 7 - Tekstslide
Direct: Monetaire expansie
Direcht geldhoeveelheidsbeleid: Vergroten van de maatschappelijke geldhoeveelheid:
De centrale bank koopt staatsobligaties die de banken in bezit hebben. Dat doet de centrale bank met geld wat nog niet in omloop is: Er komt geld in de economie terecht.
Slide 8 - Tekstslide
Maatschappelijke geldhoeveelheid
Door dit beleid van de ECB stijgt de maatschappelijke geldhoeveelheid: De hoeveelheid chartaal geld en giraal geld in de economie.
Spaargeld wat niet direct beschikbaar is hoort daar NIET bij.
Slide 9 - Tekstslide
Indirect geldhoeveelheidsbeleid
De centrale bank past de rente aan om meer geld in omloop te krijgen.
Rente verlagen: hierdoor kunnen banken goedkoper lenen, consumenten dus ook. Daardoor ontstaat er 'nieuw' geld.
Slide 10 - Tekstslide
Leg uit hoe rente invloed heeft op de inflatie in een land.
Slide 11 - Open vraag
Slide 12 - Video
Depositogarantiestelsel
Stel een bank gaat failliet:
Je krijgt dan tot €100.000 terug van de overheid
Verkleint dus je risico om te gaan sparen bij een bank.
Later meer dan €100.000? Beter gebruik je dan meerdere spaarbanken.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Taak DNB: Controle pensioenen
DNB controleert pensioenfondsen hoe risicovol zij het ingelegde geld beleggen.
Nederlanders betalen van hun inkomen geld aan een pensioenfonds, die dit geld belegd in aandelen en obligaties
In hoeverre is een pensioenfonds in staat om aan haar verplichtingen te voldoen?
Slide 15 - Tekstslide
Dekkingsgraad pensioenfonds
Dekkingsgraad:
Aanwezig kapitaal / totaal benodigd kapitaal x 100%
<100% --> Financieel niet gezond
>100% --> Financieel gezond
105% wil zeggen: van elke €100 die ingelegd is, hebben ze €105 in kas
Slide 16 - Tekstslide
Wat doe jij met je spaargeld als de rente negatief wordt?
Slide 17 - Open vraag
Ondergrens rente
Door het bestaan van chartaal geld, is de ondergrens van de rente gelijk aan 0.
Bedenk maar wat er zou gebeuren als de rente wel onder de nul zou komen. Bij een negatieve rente zou iedereen zijn spaargeld omzetten in chartaal geld en dat thuis gaan ‘oppotten’(om te voorkomen dat je moet gaan betalen voor het ‘op de bank’ zetten van je geld).
Slide 18 - Tekstslide
Liquiditeitsval
Stel: de rente bij de bank is 0% en het gaat economisch slecht.
Het verder verlagen van de rente (negatieve rente) heeft dan geen effect meer in de economie: liquiditeitsval. De ECB kan de rente niet verlagen om de geldhoeveelheid te
De rente is zo laag, dat banken niet bereid zijn om het tegen die lage rente uit te lenen.
Slide 19 - Tekstslide
Negatieve rente:
Mensen halen spaargeld weg bij de bank, dat kost immers geld. Chartale geldhoeveelheid stijgt --> Maatschappelijke geldhoeveelheid stijgt. Dit geld geven ze niet uit, maar houden ze cash aan. Kortom: het heeft geen invloed in de reële economie omdat de productie niet stijgt.
Het verlagen van de rente heeft dus geen zin: liquiditeitsval