Beeldspraak - vergelijking, metafoor, personificatie, metonymie

Beeldspraak 
Figuratief taalgebruik 


Lesdoel: 
Aan het einde van de les kan ik 3  vormen van beeldspraak herkennen.
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Beeldspraak 
Figuratief taalgebruik 


Lesdoel: 
Aan het einde van de les kan ik 3  vormen van beeldspraak herkennen.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

De kamer van jou is het object.
De zwijnenstal is het beeld waarmee de kamer wordt vergeleken.

Slide 5 - Tekstslide

Zullen we een bommetje doen?
Het object (hoe jouw sprong in het zwembad eruitziet) wordt hier niet genoemd.  Het beeld is een bommetje.

Slide 6 - Tekstslide

De bomen fluisteren zachtjes.

Slide 7 - Tekstslide

Je gaat zo naar een uitlegfilmpje kijken.
Zorg dat je pen en papier bij de hand hebt.
In het filmpje zitten 4 soorten beeldspraak verstopt. 

Opdracht:
Noteer de 4 soorten beeldspraak (+ de uitleg ervan).

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Papier is geduldig
timer
0:15
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 10 - Quizvraag

Pieter is als een sluwe vos te werk gegaan.
timer
0:15
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 11 - Quizvraag

Zo'n etterbak moet streng gestraft worden.
timer
0:15
A
Personificatie
B
Metafoor
C
Vergelijking

Slide 12 - Quizvraag

Annie kwam aanrijden in haar koekblik is een ....?
timer
0:15
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 13 - Quizvraag