In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 35 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Grappig?
A
Ja
B
Beetje
C
Nee
D
Hi-la-risch
Slide 2 - Quizvraag
LUISTEREN EN KIJKEN
HOOFDSTUK 2
2.3
BETOGENDE TEKSTEN
Slide 3 - Tekstslide
LUISTEREN EN KIJKEN
2.3 Betogende teksten
Planning:
Bespreken resultaten 2.2 en korte terugblik
Behandelen theorie 2.3 Betogende teksten
Online opdracht 2, 3 en examenopdracht maken
Bespreken examenopdracht 2.2
Slide 4 - Tekstslide
DOEL
AAN HET EINDE VAN DE LES HERKEN JE DE STANDPUNTEN EN ARGUMENTEN IN EEN BETOGENDE KIJK-/LUISTERTEKST EN KUN JE DE KWALITEIT VAN ARGUMENTEN BEOORDELEN
Slide 5 - Tekstslide
KORTE TERUGBLIK
Slide 6 - Tekstslide
Theorie
Een instructie heeft vaak de volgende kenmerken:
in de inleiding wordt het onderwerp van de instructie genoemd
de instructie bestaat uit een aantal aanwijzingen
de aanwijzingen zijn concrete stappen die je vaak in een vaste volgorde moet uitvoeren
Let ook op:
Signaalwoorden, geven de volgorde aan hoe de instructie uitgevoerd moet worden.
Werkwoorden geven aan wat je precies moet doen.
In de praktijk kun je uitleg krijgen aan de hand van een demonstratie.
Theorie
Slide 7 - Tekstslide
TWEE VRAGEN
Slide 8 - Tekstslide
Beknopt samenvatten van een instructie of demonstratie doe je zo:
A
Schrijf een inleiding, middenstuk en slot en sluit af met een handtekening
B
Noteer de mening en de verschillende argumenten
C
Noteer onderwerp en doel en de verschillende stappen in de instructie
D
Beoordeel of alle kanten aan bod zijn gekomen en of de informatie actueel en betrouwbaar is
Slide 9 - Quizvraag
Bij een instructie krijg je uitleg hoe je iets moet doen. In de praktijk krijg je vaak uitleg aan de hand van een demonstratie.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 10 - Quizvraag
THEORIE 2.3
Slide 11 - Tekstslide
Theorie
Standpunten worden vaak ingeleid met zinnetjes als:
ik vind…
volgens mij…
ik denk dat…
het is mijn overtuiging…
mijn conclusie is…
In een betoog, debat of discussie is er iemand die met gebruik van argumenten anderen probeert te overtuigen van zijn standpunt.
Slide 12 - Tekstslide
Theorie
Dit zijn argumenten die controleerbaar zijn en daarom kun je nagaan of ze waar of niet waar zijn.
Er zijn zowel objectieve als subjectieve argumenten die gebruikt worden om het standpunt te verdedigen.
Dit zijn niet-feitelijke uitspraken die in meer of mindere mate aannemelijk zijn. Ze zijn zwakker dan de objectieve argumenten en daarom makkelijker te weerleggen.
Objectieve argumenten
Subjectieve argumenten
Slide 13 - Tekstslide
Theorie
Verkeerde vergelijking: er worden twee dingen met elkaar vergeleken die niet te vergelijken zijn.
Voorbeeld: op de havo heb je ook geen lange stage, dus die stage van een halfjaar op het mbo hoeft ook niet.
Persoonlijke aanval: de persoon wordt aangevallen, niet zijn standpunt of argument.
Voorbeeld: die achterlijke werkgevers profiteren alleen maar van hun stagiaires.
Drogredenen kunnen ook voorkomen. Dit zijn onjuiste argumenten of redeneringen. Voorbeelden zijn verkeerde vergelijking of persoonlijke aanval.
Slide 14 - Tekstslide
VOORBEELD
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
VIJF VRAGEN
Slide 17 - Tekstslide
Nomofobie is stress of angst die veroorzaakt wordt doordat men gedurende enige tijd geen mobiele telefoon tot zijn beschikking heeft.
A
feit
B
mening
C
argument
D
x
Slide 18 - Quizvraag
Het is fijn om je telefoon vergeten te zijn.
A
feit
B
mening
C
argument
D
x
Slide 19 - Quizvraag
Dan heb je de hele dag rust.
A
feit
B
mening
C
argument
D
x
Slide 20 - Quizvraag
Het argument: "Dan heb je de hele dag rust." is een:
A
Objectief argument
B
Subjectief argument
Slide 21 - Quizvraag
Van welke drogreden is hier sprake: "Daar weet jij niets van, daar ben je veel te oud voor!"
A
Generalisatie
B
Onjuist beroep op autoriteit
C
Persoonlijke aanval
D
Verkeerde vergelijking
Slide 22 - Quizvraag
OEFENEN
MET PEN EN PAPIER
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
''Wie ongezond leeft, moet meer betalen voor zijn ziektekostenverzekering.'' Wat vind jij?