Formuleren hoofdstuk 5 verwijswoorden

Hoofdstuk 5 
Formuleren
Verwijswoorden
blz. 134
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5 
Formuleren
Verwijswoorden
blz. 134

Slide 1 - Tekstslide

Die kinderen hebben veel plezier.
Hun maken nooit ruzie
A
goed
B
fout

Slide 2 - Quizvraag

Wat moet er in het gat?
Het meisje, ... daar loopt, is aardig.

A
ze
B
die
C
dat
D
deze

Slide 3 - Quizvraag

Lesdoel
Aan het einde van de les weet je wat verwijswoorden zijn en kan je dit toepassen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeelden
Jolanda keek boos naar Frank, maar die (-> Frank) negeerde haar.
Muadh zou zich aanmelden, maar ik heb hem  (-> Muadh) niet gezien.
Heb jij Liannes huis al gezien? Dat (-> huis) is nog steeds te bezichtigen.

Slide 6 - Tekstslide

de
het
hier
deze
dit
daar
die
dat
Deze verwijswoorden gebruik je ook als je terugwijst naar woorden.
bijv. het meisje ........... daar loopt.
dat

Slide 7 - Tekstslide

................ potlood hier op tafel is van mij.
A
die
B
deze
C
dit
D
dat

Slide 8 - Quizvraag

................ potlood daar is van jou.
A
die
B
deze
C
dit
D
dat

Slide 9 - Quizvraag

Ik vind ........... oefening makkelijk.
De vorige was moeilijker.
A
die
B
deze
C
dit
D
dat

Slide 10 - Quizvraag

Dit boek is zo mooi.
Iedereen wil hem lezen.
A
goed
B
fout

Slide 11 - Quizvraag

Heb je de armband ............ je gisteren droeg, van je vriend gekregen?
A
die
B
deze
C
dit
D
dat

Slide 12 - Quizvraag

De grootste uil is de oehoe, maar je ziet ....... zelden in Nederland
A
hun
B
hij
C
hem
D
zijn

Slide 13 - Quizvraag

Die kinderen hebben veel plezier.
... maken nooit ruzie
A
hun
B
zij

Slide 14 - Quizvraag

Wat moet er in het gat?
Het meisje, ... daar loopt, is aardig.

A
ze
B
die
C
dat
D
deze

Slide 15 - Quizvraag