vtt regelmatig en onregelmatig

Bij het voltooid deelwoord gebruik je de werkwoorden: hebben of zijn + voltooid deelwoord
1 / 22
volgende
Slide 1: Open vraag
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bij het voltooid deelwoord gebruik je de werkwoorden: hebben of zijn + voltooid deelwoord

Slide 1 - Open vraag

Voorbeeld:
* Hij heeft vorige week eten gekookt.
* Ik ben gisteren erg geschrokken.

Slide 2 - Open vraag

Deze mevrouw heeft alle brieven ........(versturen)
A
verstuurt
B
verstuurd
C
versturd
D
versturt

Slide 3 - Quizvraag

Ik heb de sticker op de doos ....... (plakken)
A
geplakkd
B
geplakd
C
geplakkt
D
geplakt

Slide 4 - Quizvraag

In ons bedrijf is een nieuwe manager ....... (benoemen)
A
benoemd
B
benoemt
C
gebenoemt
D
gebenoemd

Slide 5 - Quizvraag

Tijdens ons overleg is er hard ...... (lachen)
A
gelacht
B
gelachd
C
gelachen
D
lacht

Slide 6 - Quizvraag

Mijn neef heeft al veel ...... (reizen)
A
gereizd
B
gereisd
C
gereist
D
gereizt

Slide 7 - Quizvraag

Je geloofde toch niet wat hij heeft ....... (zeggen)
A
zegt
B
gezegt
C
zegde
D
gezegd

Slide 8 - Quizvraag

Gelukkig heeft de tandarts mij eerst ....... (verdoven)
A
verdoofd
B
verdooft
C
verdovd
D
geverdoofd

Slide 9 - Quizvraag

Ons vliegtuig is te laat ...... (landen)
A
landt
B
gelant
C
geland
D
gelandet

Slide 10 - Quizvraag

Die president is vorig jaar ........(vermoorden)
A
vermoort
B
gevermoord
C
vermoord
D
vermord

Slide 11 - Quizvraag

Door de rook zijn er enkele mensen ...... (stikken)
A
gestikkt
B
gestikt
C
gestokt
D
gestikd

Slide 12 - Quizvraag

Ik heb mijn nieuwe contract ....... (ondertekenen)
A
geondertekent
B
ondertekend
C
ondertekent
D
ondergetekend

Slide 13 - Quizvraag

De politie heeft de auto een tijd ......(volgen)
A
gevolgd
B
gevolgt
C
volgdt
D
volgt

Slide 14 - Quizvraag

Hij heeft vandaag zijn werkplek niet ....... (opruimen)
A
geopruimd
B
geopruimt
C
opgeruimd
D
opgeruimt

Slide 15 - Quizvraag

De collega's hebben een uur ......(voetballen)
A
gevoetbalt
B
gevoetbald
C
voetgebald
D
gevoetballd

Slide 16 - Quizvraag

Die man heeft nog nooit iets aan mij ...... (vragen)
A
vraagt
B
gevraagd
C
gevragd
D
gevraagt

Slide 17 - Quizvraag

Heeft u zich goed ...... (verzekeren)?
A
verzekerd
B
verzekert
C
geverzekerd
D
vergezekerd

Slide 18 - Quizvraag

Jullie hebben ....... (beloven) vandaag over te werken.
A
belooft
B
begelooft
C
beloofd
D
gebelooft

Slide 19 - Quizvraag

Zijn buurman is vorige week ......(verhuizen)
A
verhuist
B
geverhuist
C
vergehuisd
D
verhuisd

Slide 20 - Quizvraag

De verzekering heeft de schade ..... (vergoeden)
A
vergoedt
B
gevergoed
C
vergoed
D
gevergoet

Slide 21 - Quizvraag

Jij hebt de fout in je werk ....... (herstellen)
A
hersteld
B
herstelld
C
herstelt
D
herstellt

Slide 22 - Quizvraag