B1 woordenschat hoofdstuk 4

Woordenschat en formuleren hoofdstuk 4
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordenschat en formuleren hoofdstuk 4

Slide 1 - Tekstslide

Vul het spreekwoord aan.
Door dik en ...

Slide 2 - Open vraag

Wat betekent
door dik en dun
?
A
zonder bedenkingen
B
als je lelijk of mooi bent
C
heel lang
D
ook als je oud bent

Slide 3 - Quizvraag

Vul het spreekwoord aan
met vallen en ...

Slide 4 - Open vraag

Wat betekent
met vallen en opstaan
?
A
door veel te oefenen en te falen
B
door veel pijn te lijden
C
door omhoog en naar beneden te gaan
D
zo leren kleine kinderen lopen.

Slide 5 - Quizvraag

Vul het spreekwoord aan
Van top tot ...

Slide 6 - Open vraag

Vul het spreekwoord aan
vroeg of ...

Slide 7 - Open vraag

Vul het spreekwoord aan
tussen hoop en ...

Slide 8 - Open vraag

Vul het spreekwoord aan
water en ...

Slide 9 - Open vraag

Wat betekent geestdriftig?

Slide 10 - Open vraag

Wat betekent begaafd?

Slide 11 - Open vraag

Wat betekent irrelevant?

Slide 12 - Open vraag

Wat betekent wezenlijk?

Slide 13 - Open vraag

Versterkingen
In opdracht 4 leer je hoe je versterkingen moet maken.
niet zomaar mager, maar graatmager
niet zomaar gezond, maar kerngezond
Deze opdracht moet je ook nog een aantal keer goed doornemen voor de toets! 

Slide 14 - Tekstslide

Versterk het woord droog.

Slide 15 - Open vraag

Versterk het woord vet

Slide 16 - Open vraag

Versterk het woord licht.

Slide 17 - Open vraag

Versterk het woord lief.

Slide 18 - Open vraag

Versterk het woord levend

Slide 19 - Open vraag

Hoe vind jij dat je woordenschat geleerd hebt?
oke
matig
nog niet eigenlijk

Slide 20 - Poll

Formuleren hoofdstuk 4
Kies het juiste verwijswoord

Slide 21 - Tekstslide

Toen mijn moeder de hete ovenschaal oppakte, verbrandde ze _____ vingers.
A
zijn
B
hem
C
haar
D
hun

Slide 22 - Quizvraag

Dit land stuurt ____ militairen naar brandhaarden overal ter wereld.
A
het
B
hun
C
zijn
D
haar

Slide 23 - Quizvraag

Ons nieuwe product is zo populair, dat ____ bijna niet meer te verkregen is.
A
hij
B
zij
C
het

Slide 24 - Quizvraag

Die bloemen daar zien er prachtig uit, maar ___ hier kun je beter in de compostbak gooien.
A
die
B
deze
C
dit
D
dat

Slide 25 - Quizvraag

Toen de stier de rode lap zag, rende ____ er meteen naartoe.
A
hij
B
zij
C
het

Slide 26 - Quizvraag

Werkgevers mogen _____ personeel niet zomaar ontslaan
A
het
B
zijn
C
haar
D
hun

Slide 27 - Quizvraag

Hoe gaat het met leren voor de toets?

Slide 28 - Woordweb

Welk onderdeel vind je nog erg moeilijk?

Slide 29 - Woordweb