Les comparaisons

Le comparartif 
Le superlatif
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Le comparartif 
Le superlatif

Slide 1 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord zegt wat over ...
A
een werkwoord
B
een zelfstandig naamwoord
C
een bijwoord
D
een ander bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Quizvraag

Het bijwoord zegt wat over ...
A
een werkwoord
B
een zelfstandig naamwoord
C
een bijwoord
D
een ander bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Quizvraag

De stellende trap (le positif)
Het huis is groot. - La maison est grande.
De jongen is mooi.- Le garçon est beau.

Dus eigenlijk is dit gewoon alleen het bijvoeglijke naamwoord

Slide 4 - Tekstslide

Les comparaisons
In het Frans gebruik je de volgende woorden om te vergelijken:
  • moins... que    (minder...dan) - (comparatif d'infériorité)
  • plus...... que     (meer....dan)   - (comparatif de supériorité)
  • aussi.... que     (even....als)      - (comparatif d'égalité)

moins/plus/aussi staan voor het bijvoeglijk naamwoord of bijwoord
que staat na het bijvoeglijk naamwoord of bijwoord, que wordt qu' voor een klinker of stomme h

Slide 5 - Tekstslide

Vertaal: Het meisje is klein.

Slide 6 - Open vraag

De vergrotende trap (le comparatif) 
L'ordinateur portable est plus grand que la tablette.
De laptop is groter dan de tablet.

La tablette est moins grande que l'ordinateur portable.
De tablet is minder groot dan de laptop.

Le film est aussi intéressant que le livre.
De film est net zo / even interessant als het boek.

Slide 7 - Tekstslide

De vergrotende trap (le comparatif) 
Hij is groter.  - Il est plus grand.
Marie  is aardiger. -  Marie / Elle est  plus gentille.
De kinderen zijn groter. - Les enfants / Ils sont plus grands.
De huizen zijn groter. - Les maisons / Elles sont plus grandes.

Deze wordt gevormd door 'plus' voor het bijvoeglijk naamwoord te zetten.

Slide 8 - Tekstslide

Vertaal: Het meisje is kleiner.

Slide 9 - Open vraag

De overtreffende trap (le superlatif)
Hij is de grootste leerling. - Il est le plus grand élève.
C'est le concert le plus intéressant.   ('le' wordt herhaald)
Zij zijn de kleinste leerlingen. - Ils sont les plus petits élèves.
Les vêtements les plus modernes.   ('les' wordt herhaald)
Ces voitures roulent le plus vite. (vite = bijwoord = onveranderlijk)

De overtreffende trap wordt gevormd door le plus, la plus of les plus voor het bijvoeglijke naamwoord of bijwoord te zetten.

Slide 10 - Tekstslide

Vertaal: Het meisje is het kleinst.

Slide 11 - Open vraag


moins
moins

Slide 12 - Tekstslide

Uitzonderingen:
goed                         beter                        het best
bon(ne)(s)       meilleur(e)(s)      le/la/les meilleur(e)(s)
slecht                          slechter                 het slechtst
mauvais(e)(s)            pire(s)               le/la/les pire(s)

! bijvoeglijk naamwoord  'meilleur' -> bijwoord 'mieux'
Cet acteur joue mieux que l'autre.
Cette actrice joue le mieux.

      


    

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

par exemple
Stromae est un bon chanteur
Sa chanson 'papaoutai' est  meilleure que 'formidable'
Et il chante mieux que Jacques Brel

Slide 15 - Tekstslide


A
Le garçon est grand.
B
Le garçon est grande.
C
Le garçon est grands.
D
Le garçon est grandes.

Slide 16 - Quizvraag


A
La fille est plus grand.
B
La fille est plus grande.
C
La fille est plus grands.
D
La fille est plus grandes.

Slide 17 - Quizvraag

Hij is de grootste.
A
Il est la plus grand.
B
Il est le plus grande.
C
Il est le plus grand.
D
Il sont le plus grands.

Slide 18 - Quizvraag

Zij zijn de knapste meisjes.
A
Elles sont les plus beaux filles.
B
Elles sont les plus belles filles.
C
Elles sont le plus belles filles.
D
Ils sont les plus belles filles.

Slide 19 - Quizvraag

Les comparaisons

Par exemple: 1. La tour Eiffel est plus haute que notre collège.

2. Marie est moins grande que Pierre.

3. Silvana est aussi belle qu'elle.     


Slide 20 - Tekstslide

maak zelf een vergelijking in het Frans

Slide 21 - Woordweb

Welke vraag heb je nog?

Slide 22 - Open vraag

Welke vergelijking is juist?
A
Emily est aussi grande que Jessica.
B
Emily est aussi grand que Jessica.

Slide 23 - Quizvraag

Zij is kleiner dan haar vriend.
(petit)
A
Elle est aussi petite que son ami.
B
Elle est plus petite que son ami.
C
Elle est moins petite que son ami.
D
Son ami est plus petit qu' elle.

Slide 24 - Quizvraag

Hoe zeg je:
Chantal is aardiger dan Marie. (gentil)

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Link