Les comparaisons GA3

Le comparartif 
Le superlatif
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Le comparartif 
Le superlatif

Slide 1 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord zegt wat over ...
A
een werkwoord
B
een zelfstandig naamwoord
C
een bijwoord
D
een ander bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Quizvraag

De uitgangen
Mannelijk meervoud
Vrouwelijk enkelvoud
Mannelijk enkelvoud
Vrouwelijk meervoud
+ s
+ niks
+ es
+e

Slide 3 - Sleepvraag

De stellende trap (le positif)
Het huis is groot. - La maison est grande.
De jongen is mooi.- Le garçon est beau.

Dus eigenlijk is dit gewoon alleen het bijvoeglijke naamwoord

Slide 4 - Tekstslide

Les comparaisons
In het Frans gebruik je de volgende woorden om te vergelijken:
  • moins... que    (minder...dan) - (comparatif d'infériorité)
  • plus...... que     (meer....dan)   - (comparatif de supériorité)
  • aussi.... que     (even....als)      - (comparatif d'égalité)

moins/plus/aussi staan voor het bijvoeglijk naamwoord
que staat na het bijvoeglijk naamwoord,que wordt qu' voor een klinker of stomme h

Slide 5 - Tekstslide

Vertaal: Het meisje is klein.

Slide 6 - Open vraag

De vergrotende trap (le comparatif) 
L'ordinateur portable est plus grand que la tablette.
De laptop is groter dan de tablet.

La tablette est moins grande que l'ordinateur portable.
De tablet is minder groot dan de laptop.

Le film est aussi intéressant que le livre.
De film est net zo / even interessant als het boek.

Slide 7 - Tekstslide

De vergrotende trap (le comparatif) 
Hij is groter.  - Il est plus grand.
Marie  is aardiger. -  Marie / Elle est  plus gentille.
De kinderen zijn groter. - Les enfants / Ils sont plus grands.
De huizen zijn groter. - Les maisons / Elles sont plus grandes.

Deze wordt gevormd door 'plus' voor het bijvoeglijk naamwoord te zetten.

Slide 8 - Tekstslide

Vertaal: Het meisje is kleiner.

Slide 9 - Open vraag

De overtreffende trap (le superlatif)
Hij is de grootste leerling. - Il est le plus grand élève.
C'est le concert le plus intéressant.   ('le' wordt herhaald)
Marie is de dikste. -  Marie est la plus grosse.
Zij zijn de kleinste leerlingen. - Ils sont les plus petits élèves.
Les vêtements les plus modernes.   ('les' wordt herhaald)
Ces voitures roulent le plus vite. (vite = bijwoord = onveranderlijk)

De overtreffende trap wordt gevormd door le plus, la plus of les plus voor het bijvoeglijke naamwoord te zetten.

Slide 10 - Tekstslide

Vertaal: Het meisje is het kleinst.

Slide 11 - Open vraag


moins
moins

Slide 12 - Tekstslide

Uitzonderingen:
goed                         beter                        het best
bon(ne)(s)       meilleur(e)(s)      le/la/les meilleur(e)(s)
slecht                          slechter                 het slechtst
mauvais(e)(s)            pire(s)               le/la/les pire(s)

! bijvoeglijk naamwoord  'meilleur' -> bijwoord 'mieux'
Cet acteur joue mieux que l'autre.
Cette actrice joue le mieux.
! Uitzonderingen vh bijvoeglijk naamwoord en bijwoord blijven behouden !
      


    

Slide 13 - Tekstslide


A
Le garçon est grand.
B
Le garçon est grande.
C
Le garçon est grands.
D
Le garçon est grandes.

Slide 14 - Quizvraag


A
La fille est plus grand.
B
La fille est plus grande.
C
La fille est plus grands.
D
La fille est plus grandes.

Slide 15 - Quizvraag

Hij is de grootste.
A
Il est la plus grand.
B
Il est le plus grande.
C
Il est le plus grand.
D
Il sont le plus grands.

Slide 16 - Quizvraag

Zij zijn de knapste meisjes.
A
Elles sont les plus beaux filles.
B
Elles sont les plus belles filles.
C
Elles sont le plus belles filles.
D
Ils sont les plus belles filles.

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Video

Les comparaisons

Par exemple: 1. La tour Eiffel est plus haute que notre collège.

2. Marie est moins grande que Pierre.

3. Silvana est aussi belle qu'elle.     


Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Welke vergelijking is juist?
A
Emily est aussi grande que Jessica.
B
Emily est aussi grand que Jessica.

Slide 21 - Quizvraag

Hoe zeg je:
Chantal is aardiger dan Marie. (gentil)

Slide 22 - Open vraag

Zij is kleiner dan haar vriend.
(petit)
A
Elle est aussi petite que son ami.
B
Elle est plus petite que son ami.
C
Elle est moins petite que son ami.
D
Son ami est plus petit qu' elle.

Slide 23 - Quizvraag

Welke vraag heb je nog?

Slide 24 - Open vraag