Verleden tijd - Hoe gebruik je het en waarom is het belangrijk?

Verleden tijd - Hoe gebruik je het en waarom is het belangrijk?
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Verleden tijd - Hoe gebruik je het en waarom is het belangrijk?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van deze les begrijp je wat de verleden tijd is en hoe je het toepast.

Slide 2 - Tekstslide

Vertel de leerlingen wat ze zullen leren tijdens deze les en waarom het belangrijk is om de verleden tijd te begrijpen en te gebruiken.
Wat weet je al over de verleden tijd?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de verleden tijd?
De verleden tijd gebruik je om te praten over iets wat in het verleden is gebeurd. Bijvoorbeeld: 'Ik speelde gisteren met mijn vrienden.'

Slide 4 - Tekstslide

Vertel de leerlingen wat de verleden tijd is en waarom we het gebruiken. Geef enkele voorbeelden om het duidelijker te maken.
Regelmatige werkwoorden
Regelmatige werkwoorden krijgen '-te' of '-de' aan het einde van de stam. Bijvoorbeeld: 'werken' wordt 'werkte' in de verleden tijd.

Slide 5 - Tekstslide

Leg uit wat regelmatige werkwoorden zijn en hoe je ze kunt vervoegen in de verleden tijd. Geef enkele voorbeelden en laat de leerlingen oefenen.
Onregelmatige werkwoorden
Onregelmatige werkwoorden hebben geen vaste regel voor de verleden tijd. Bijvoorbeeld: 'zijn' wordt 'was' in de verleden tijd.

Slide 6 - Tekstslide

Leg uit wat onregelmatige werkwoorden zijn en hoe je ze kunt vervoegen in de verleden tijd. Geef enkele voorbeelden en laat de leerlingen oefenen.
Oefening: regelmatige werkwoorden
Vul de ontbrekende vorm van het werkwoord in de zin in: 'Ik ____ (fietsen) naar school.'

Slide 7 - Tekstslide

Laat de leerlingen deze oefening maken om te zien of ze regelmatige werkwoorden in de verleden tijd begrijpen en kunnen toepassen.
Oefening: onregelmatige werkwoorden
Vul de ontbrekende vorm van het werkwoord in de zin in: 'Hij ____ (zeggen) dat hij het niet leuk vond.'

Slide 8 - Tekstslide

Laat de leerlingen deze oefening maken om te zien of ze onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd begrijpen en kunnen toepassen.
Signaalwoorden
Signaalwoorden geven aan dat de zin in de verleden tijd staat. Bijvoorbeeld: 'gisteren', 'vorige week' en 'toen'.

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit wat signaalwoorden zijn en waarom ze belangrijk zijn bij het gebruik van de verleden tijd. Geef enkele voorbeelden en laat de leerlingen oefenen.
Oefening: signaalwoorden
Geef aan of de zin in de tegenwoordige tijd of verleden tijd staat: 'Ik speelde vorige week met mijn vrienden.'

Slide 10 - Tekstslide

Laat de leerlingen deze oefening maken om te zien of ze signaalwoorden kunnen herkennen en begrijpen waarom ze belangrijk zijn.
Waarom is de verleden tijd belangrijk?
De verleden tijd is belangrijk omdat het ons helpt om over dingen te praten die in het verleden zijn gebeurd en ons te begrijpen wat er is gebeurd.

Slide 11 - Tekstslide

Leg uit waarom het belangrijk is om de verleden tijd te begrijpen en te gebruiken in ons dagelijks leven.
Waarom moeten we de verleden tijd leren?
We moeten de verleden tijd leren omdat het ons helpt om onszelf beter uit te drukken en beter te communiceren met anderen.

Slide 12 - Tekstslide

Leg uit waarom het belangrijk is voor de leerlingen om de verleden tijd te leren en hoe het hen kan helpen in hun dagelijks leven.
Oefening: schrijf een verhaal
Laat de leerlingen een kort verhaal schrijven over iets wat ze in het verleden hebben meegemaakt. Moedig hen aan om de verleden tijd correct te gebruiken.

Slide 13 - Tekstslide

Geef de leerlingen de opdracht om een kort verhaal te schrijven en moedig hen aan om de verleden tijd correct te gebruiken. Laat hen hun verhalen delen met de klas.
Herhaling
Ga nog eens door de belangrijkste punten van de les heen en laat de leerlingen vragen stellen als ze nog iets niet begrijpen.

Slide 14 - Tekstslide

Herhaal de belangrijkste punten van de les en beantwoord eventuele vragen van de leerlingen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 15 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 16 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 17 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.