Kader mv werkles

Nederlands 5-3 Kader
Wat gaan we doen deze les?
  1. Opstarten + controle aanwezigheid
  2. Mededeling lessen op school
  3. Kader: meewerkend voorwerp
  4. Opdrachten maken
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 5-3 Kader
Wat gaan we doen deze les?
  1. Opstarten + controle aanwezigheid
  2. Mededeling lessen op school
  3. Kader: meewerkend voorwerp
  4. Opdrachten maken

Slide 1 - Tekstslide

Lessen op school
In de lessen op school zorg je dat je het volgende bij je hebt:
  1. Boeken
  2. Schrift
  3. Pen

Heb je dat niet bij je? --> MV (materiaal vergeten) 

Slide 2 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
PV
  • tijdproef/vraagproef
GEZ
  • Alle werkwoorden in de zin (dus ook de pv!)
OW
  • wie/wat+gez
LV
  • wie/wat+gez+ow

Slide 3 - Tekstslide

Beantwoord de volgende vragen:
1. Wie doet wat?
2. Wat wordt gegeven?
3. Wie ontvangt iets?

Slide 4 - Open vraag

Beantwoord de volgende vragen:
1. Wie doet wat?
2. Wat wordt gegeven?
3. Wie ontvangt iets?

Slide 5 - Open vraag

Beantwoord de volgende vragen:
1. Wie doet wat?
2. Wat wordt gegeven?
3. Wie ontvangt iets?

Slide 6 - Open vraag

Antwoorden bespreken
Degene die iets doet --> onderwerp (voert de werkwoorden uit)
Iets dat te maken heeft met het uitvoeren van de  werkwoorden --> Lijdend voorwerp (bijvoorbeeld Ik geef het brood aan jou --> het brood wordt gegeven)
Degene die iets ontvangt --> meewerkend voorwerp

Slide 7 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Hoe haal je het meewerkend voorwerp uit de zin?

Slide 8 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

Voorbeeldzin:
Selma en Jihar hebben samen koekjes gebakken voor de bewoners van het verzorgingstehuis. 
  1. Stap 1: PV. Tijdproef/vraagproef
  2. -->hebben
  3. Stap 2: WW GEZ. Alle ww in de zin
  4. --> hebben gebakken
  5. Stap 3: OW. wie/wat+gez 
  6. --> Selma en Jihar
  7. Stap 4: LV. wie/wat+gez+ow 
  8. --> koekjes
  9. Stap 5: MV. aan wie/voor wie? 
  10. --> voor de bewoners van het verzorgingstehuis

Slide 9 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp komt voor in zinnen waarin iemand iets 'vertelt' (uitleggen, zeggen, enzovoort) of 'geeft' (lenen, sturen, overhandigen, enzovoort).


Tip!
Bij het meewerkend voorwerp moet je de woorden 'aan' of 'voor' toe kunnen voegen of weg kunnen laten.

Slide 10 - Tekstslide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan/voor wie + pv + ow +lv?
B
aan/voor wie + ow + lv?
C
aan/voor wie + wg + ow +lv?
D
aan/voor wie + wg + lv?

Slide 11 - Quizvraag

Als er geen meewerkend voorwerp is kan er wel een lijdend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Als er geen lijdend voorwerp is kan er wel een meewerkend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de pv?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
verdwaalde
B
toerist
C
vroeg
D
de weg

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het wg?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
zongen een vrolijk welkomstlied
B
zongen voor
C
zongen
D
alle aanwezigen

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het ow?
Zal de oud-kampioen vanavond de winnaar een medaille opspelden?
A
de winnaar
B
de oud-kampioen
C
zal
D
een medaille

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de verdwaalde toerist
B
de politie
C
vroeg
D
de weg

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het mv?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
voor de jarige
B
de jarige
C
alle aanwezigen
D
een vrolijk welkomstlied

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 20 - Quizvraag

Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Zoek het meewerkend voorwerp!
Shirley kocht zes rozen voor haar vriend voor Valentijnsdag.
A
voor haar vriend
B
zes rozen
C
haar vriend
D
voor Valentijnsdag

Slide 22 - Quizvraag

Zoek het meewerkend voorwerp.
De kleine jongen gaf de reus geen kans meer.
A
de kleine jongen
B
de reus
C
geen kans
D
er is geen meewerkend voorwerp

Slide 23 - Quizvraag

Wat is in de volgende zin het meewerkend voorwerp?
- de postbezorger overhandigde de klant de bestelling
A
De postbezorger
B
De klant
C
De bestelling
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 24 - Quizvraag