In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 6 Bewegen
Slide 1 - Tekstslide
Om een beweging te fotograferen kun je een stroboscooplamp gebruiken. Wat is een stroboscooplamp?
A
een lamp die aan het begin en het eind van de beweging een flits geeft
B
een lamp die afwisselend een felle en een zwakke lichtflits geeft
C
een lamp die op het moment dat een foto wordt gemaakt een flits geeft
D
een lamp die met regelmatige tussenpozen een flits geeft
Slide 2 - Quizvraag
Als je de gemiddelde snelheid en de tijd weet, dan kun je de afstand uitrekenen. Welke formule gebruik je daarvoor?
A
afstand = gemiddelde snelheid – tijd
B
afstand = gemiddeldesnelheid:tijd
C
afstand = tijd:gemiddelde snelheid
D
afstand = gemiddelde snelheid x tijd
Slide 3 - Quizvraag
In figuur 1 zie je een foto waarop een beweging is vastgelegd door meerdere keren te flitsen. Tussen iedere flits zit 0,02 s. Hoeveel tijd zit er tussen het eerste en het laatste beeldje?
A
0,02 s
B
0,08 s
C
0,10 s
D
0,12 s
Slide 4 - Quizvraag
In figuur 2 zie je een afstand-tijddiagram met een fout erin. Wat is er fout aan het diagram?
A
De eenheden voor afstand en tijd kloppen niet.
B
De horizontale as en de verticale as zijn verwisseld.
C
De schaalverdeling langs de afstand-as klopt niet.
D
De schaalverdeling langs de tijd-as klopt niet.
Slide 5 - Quizvraag
Van een afstand-tijdtabel wilt Carlo een afstand-tijddiagram maken. Zet de stappen in de juiste volgorde.
1
2
3
4
de gegevens uit de tabel als punten in het rooster tekenen
een assenstelsel tekenen
een lijn tekenen die zo goed mogelijk bij de meetpunten aansluit
een schaalverdeling langs de assen maken
Slide 6 - Sleepvraag
Een topatleet loopt 100 m in 10 s. Wat is zijn snelheid in km/h?
A
2,8 km/h
B
10 km/h
C
28 km/h
D
36 km/h
Slide 7 - Quizvraag
Een wandeling van een halve kilometer heeft 15 minuten geduurd. Wat was de gemiddelde snelheid?
A
2 km/h
B
3,75 km/h
C
7,5 km/h
D
15 km/h
Slide 8 - Quizvraag
Een motorrijder rijdt 20 minuten met een gemiddelde snelheid van 90 km/h. Hoeveel kilometer legt hij in die tijd af?
A
4,5 km
B
20 km
C
30 km
D
90 km
Slide 9 - Quizvraag
Een videocamera maakt 30 beeldjes per seconde. Hoeveel beeldjes zijn er nodig om een beweging van 2 s vast te leggen?
A
2
B
30
C
60
D
90
Slide 10 - Quizvraag
Een auto staat stil voor een rood verkeerslicht. Als het verkeerslicht op groen springt, trekt de auto op en rijdt na 6 s met een constante snelheid van 50 km/h. Wat voor beweging maakt de auto in de eerste 6 s van de beweging?
A
Een eenparige beweging
B
Een versnelde beweging
C
Een vertraagde beweging
D
Een constante beweging
Slide 11 - Quizvraag
Als je iemand achter op je fiets hebt, wordt je remweg langer. Hoe komt dat?
A
De beginsnelheid is dan kleiner.
B
De massa is dan groter.
C
De remkracht is dan groter.
D
De luchtweerstand is dan groter.
Slide 12 - Quizvraag
Een bestuurder ziet plotseling een fietser van het fietspad de weg op rijden. Hij trapt 0,6 s daarna op de rem. Wat kun je zeggen over de reactietijd van deze bestuurder?
A
Hij heeft een langzame reactie.
B
Hij heeft een normale reactie.
C
Hij heeft een snelle reactie
Slide 13 - Quizvraag
Je hebt de reactieafstand, de remweg en de stopafstand. Welke berekening klopt?
A
reactieafstand =
stopafstand + remweg
B
remweg =
reactieafstand + stopafstand
C
stopafstand =
reactieafstand – remweg
D
stopafstand =
reactieafstand + remweg
Slide 14 - Quizvraag
Hoe noem je een beweging waarbij de snelheid constant is?
A
eenparig versnelde beweging
B
eenparig vertraagde beweging
C
eenparige beweging
D
anders
Slide 15 - Quizvraag
In figuur 7 zie je een stroboscopische ‘foto’ van een vallende bal.
Wat voor beweging is dit?
A
versnelde beweging
B
vertraagde beweging
C
eenparige beweging
D
anders
Slide 16 - Quizvraag
Wat voor soort beweging voert de fietser uit tussen de t= 0s en t=4s?
A
versnelde beweging
B
vertraagde beweging
C
eenparige beweging
D
anders
Slide 17 - Quizvraag
Wat voor soort beweging voert de fietser na t = 4 s?
A
constante snelheid
B
vertraagde beweging
C
daar is de topsnelheid
D
Staat stil
Slide 18 - Quizvraag
Bekijk figuur 3 Hoelang heeft de schaatser daarover gedaan?
Slide 19 - Open vraag
Bekijk figuur 3. Bereken de gemiddelde snelheid van de schaatser.
Slide 20 - Open vraag
Het wereldrecord schaatsen op de 1500 m ligt rond de 1 minuut en 45 seconden. a. Hoeveel seconden is dat?
Slide 21 - Open vraag
Het wereldrecord schaatsen op de 1500 m ligt rond de 1 minuut en 45 seconden. b. Bereken de snelheid in m/s en reken om naar km/h.
Slide 22 - Open vraag
Het wereldrecord schaatsen op de 1500 m ligt rond de 1 minuut en 45 seconden. c. reken je antwoord van b. om naar km/h.
Slide 23 - Open vraag
Bekijk figuur 4. Hoeveel keer is de bal belicht? Tijd tussen de flitsen is 0,04s
Slide 24 - Open vraag
Hoeveel tijd zit er tussen het eerste en laatste beeld? Tijd tussen de flitsen is 0,04s
Slide 25 - Open vraag
Leg uit hoe je kunt zien dat de bal steeds sneller naar beneden rolt? Tijd tussen de flitsen is 0,04s
Slide 26 - Open vraag
Bekijk figuur 4 en vul op je werkblad de juist getallen in. Maar daarna van je tabel een correct grafiek in het assenstelsel.