1.2 basiscursus schrijven +taalverzorging

Wat gaan we doen vandaag?
  • Basiscursus schrijven 1.2: Uitvoeren 
  • Taalverzorging 2.2: verleden tijd 
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen vandaag?
  • Basiscursus schrijven 1.2: Uitvoeren 
  • Taalverzorging 2.2: verleden tijd 

Slide 1 - Tekstslide

Parafraseren
Wie weet wat dit is?

Slide 2 - Tekstslide

Parafraseren
Wanneer je in je tekst informatie uit bronnen gebruikt kun je deze het best in eigen woorden weergeven: parafraseren

Als het duidelijker is- of voor de afwisseling- kun je een kort stuk tekst ook een keer letterlijk overnemen: citeren. Zet die tekst tussen aanhalingstekens en geef duidelijk aan uit welke bron het komt 

Slide 3 - Tekstslide

Taalverzorging 2.2: verleden tijd
Het Nederlands heeft zwakke en sterke werkwoorden.


Sterke werkwoorden krijgen in de verleden tijd een klankverandering en je schrijft ze zo kort mogelijk: "Ida kijkt in haar agenda"-> "Ida keek in haar agenda"


 



-De letter voor –en in het hele werkwoord is niet t x f k s ch of p: ik-vorm+ de(n)



Slide 4 - Tekstslide

Taalverzorging 2.2: verleden tijd
Zwakke werkwoorden spel je in de verleden tijd als ik-vorm + te (n) of ik-vorm+ de(n)

Twijfel je: Gebruik de letters t x f k s ch en p (‘t ex-fokschaap):
-De letter voor –en in het hele werkwoord is t x f k s ch of p: ik-vorm+ te(n)
-De letter voor –en in het hele werkwoord is niet t x f k s ch of p: ik-vorm+ de(n)

Slide 5 - Tekstslide

Oefenen verleden tijd
1. Herman en zijn vriendin (reizen)...............vorig jaar naar Indonesië. 
2. Op onze vorige vakantie (dansen)..................we elke avond, waarna we ons (douchen)..................op de hotelkamer.
3. Willem en Richard (verwonden).................zich bij die botsing, waardoor Richards arm hevig (bloeden).......

Slide 6 - Tekstslide

verleden tijd
Wij verven, wij ………….
A
verfte
B
verfde
C
verften
D
verfden

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van:
Ik was mijn haar.
A
Ik wis mijn haar.
B
Ik wastte mijn haar.
C
Ik waste mijn haar.
D
Ik wasste mijn haar.

Slide 8 - Quizvraag

Verleden Tijd
Zij ........ hem in zijn zij.
A
port
B
porde
C
porte
D
pordde

Slide 9 - Quizvraag

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 10 - Quizvraag

tegenwoordige tijd
Hans (kleden) ...... zich aan.
A
kleed
B
kleedt
C
kled
D
kleet

Slide 11 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(Worden) ... toch eens volwassen!
A
Word
B
Wordt
C
Werd
D
Worden

Slide 12 - Quizvraag


Vervoeg in de tegenwoordige tijd.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vond

Slide 13 - Quizvraag

Zelfstandig werken
  • Verder met basiscursus schrijven: 1.1, 1.2 en zo verder. 
  • Oefenen met de werkwoordspelling 2.1 en 2.2. Dit is optioneel: kies wat jij nodig hebt. Let op!: Er staat hier wel een toets voor gepland over een aantal weken

  • Einde les: bespreken van een aantal opdrachten schrijven klassikaal. 

Slide 14 - Tekstslide