Examenvoorbereiding

Examenvoorbereiding
Kom vast in de LessonUp
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Examenvoorbereiding
Kom vast in de LessonUp

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag en morgen
-Examenvragen in LessonUp
-Met uitleg over het onderwerp

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerpen 
Uit jullie 'verzoekjes' kwamen de volgende onderwerpen:
-Bloed: bloedgroepen + bloedsomloop
-Afweer: antistoffen + antigenen
-Zwangerschap

(alles herhalen....maar dat is een beetje te veel) 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de afbeelding hieronder
zijn twee opengemaakte
bloedvaten weergegeven.
Welke van de letters S en T
geeft een slagader aan?
A
S
B
T

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij honden met volwassen hartwormen 
stroomt minder bloed naar de longen, 
omdat de wormen zich ophopen in 
deel P van het hart (zie de afbeelding).

Hoe heet deel P van het hart?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij honden met volwassen hartwormen stroomt minder bloed naar de longen, omdat de wormen zich ophopen in deel P van het hart (zie de afbeelding).
Hoe heet deel P van het hart?
A
Linker boezem
B
Linker kamer
C
Rechter boezem
D
Rechter kamer

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De afbeelding in het kader stelt een wondernet voor in de kop van een schaap. Drie plaatsen in de bloedvaten van dit wondernet worden met de letters P, Q en R aangegeven. De samenstelling van het bloed op deze plaatsen wordt met elkaar vergeleken.










Welke letter geeft de plaats aan waar de hoeveelheid glucose in het bloed het laagst is?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke letter geeft de plaats aan waar de hoeveelheid glucose in het bloed het laagst is?
A
P
B
Q
C
R

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een geurstof wordt met het bloed vanuit de baarmoeder naar de nieren gevoerd.
De stof komt dan onder andere door de aorta.
Geef de naam van het bloedvat dat het bloed vanuit de aorta naar de nieren voert.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De bouw van het bloedvatenstelsel van de hond komt overeen met dat van de mens.
Enkele bloedvaten van de hond zijn:
- aorta
- leverader
- onderste holle ader

Welke twee van deze bloedvaten bevinden zich gedeeltelijk in de borstholte en gedeeltelijk in de buikholte?
A
Aorta en leverader
B
Aorta en onderste holle ader
C
Leverader en onderste holle ader

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Iemand neemt een medicijn in. Stoffen uit het medicijn worden in het bloed opgenomen en komen uiteindelijk ook in de cellen van een ziek orgaan terecht. In onderstaande afbeelding is schematisch weergegeven welke weg deze stoffen afleggen vanuit een haarvat naar zo’n cel. De stoffen passeren op hun weg de plaats die in de afbeelding is aangegeven met de letter P.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat bevindt zich op plaats P?
A
Bloed
B
Lymfe
C
Weefselvloeistof

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ho
1. De helft stroomt 

Slide 17 - Tekstslide

Hoe komt weefselvloeistof terug in je bloed?

1. De helft stroomt terug in het bloed.
2. De andere helft wordt opgenomen door de lymfevaten. Je lymfesysteem zit op 1 plek verbonden aan de bloedvaten. Hier komt de vloeistof (lymfe) weer in het bloed.
Weefselvloeistof
Vanuit de weefselvloeistof nemen de cellen glucose en zuurstof op.

Koolstofdioxide, water en andere afvalstoffen worden weer afgegeven aan weefselvloeistof.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een mug steekt een hond om bloed te zuigen. Bij het steken wordt een stof in het hondenbloed gebracht, die het stollen van het bloed tegengaat.
Bij het stollen van het bloed zijn de bloedplaatjes betrokken. In het bloedplasma bevinden zich stoffen die daarbij een rol spelen.

Noem een stof in het bloedplasma die een rol speelt bij de bloedstolling:

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sommige soorten slangengif kunnen stolling van het bloed in de bloedvaten tot gevolg hebben.

Welke bloeddeeltjes spelen de belangrijkste rol bij de bloedstolling?
A
bloedplaatjes
B
rode bloedcellen
C
witte bloedcellen

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fibrinogeen wordt fibrine bij bloedstolling

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Welke letter geeft het resultaat 
weer van de bloedgroepbepaling
 van Lisette?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Welke letter geeft het resultaat weer van de bloedgroepbepaling van Lisette?
A
R
B
S
C
T
D
U

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tot voor kort kon een niertransplantatie alleen plaatsvinden als de donor en de ontvanger passende bloedgroepen hadden. Door een nieuwe techniek speelt de bloedgroep bij deze transplantatie geen rol meer. Bij die techniek worden bij de nierpatiënt de antistoffen tegen de donorbloedgroep uit het bloed gefilterd. Alle andere antistoffen gaan terug in het lichaam.

 

Jasmijn is nierpatiënt en komt in aanmerking voor een niertransplantatie. Ze heeft bloedgroep 0. Door de nieuwe techniek kan zij van haar broer Mark een donornier ontvangen. Mark heeft bloedgroep A.
Voordat de transplantatie wordt uitgevoerd, wordt het bloed van Jasmijn gefilterd.
Welke antistoffen worden uit haar bloed verwijderd?

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke antistoffen worden uit haar bloed verwijderd?
A
Alleen anti-A
B
Alleen anti-B
C
Anti-A en Anti-B

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bloedgroepen

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Overzicht van de bloedgroepen?
Bloedgroep
antigenen
antistoffen
A
A
anti-B
B
B
anti-A
AB
AB
-
O
-
anti-A en anti-B

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloedtransfusie

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloedtransfusie

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag
-Nog 4 examenvragen met theorie- uitleg

-Wie ben ik

-Practicum 'zoogdierhart'

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dina heeft CVID. Door deze ziekte maakt haar lichaam onvoldoende antistoffen.
Voordat de ziekte bij haar werd ontdekt, liep ze vaak infecties op. Regelmatig moest ze antibiotica gebruiken om deze infectieziekten te bestrijden.

Inentingen leveren bij Dina geen goede immuniteit op. Daarom krijgt ze eenmaal per maand antistoffen uit donorbloed toegediend.

Is het toedienen van antistoffen aan Dina actieve immunisatie of is het passieve immunisatie?

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is het toedienen van antistoffen aan Dina actieve immunisatie of is het passieve immunisatie?
A
Actieve
B
Passieve

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sommige soorten ziekteverwekkers komen zo algemeen voor en worden zo gemakkelijk overgedragen, dat de meeste kinderen er al jong mee besmet raken. Als een kind van zo’n ziekte genezen is, treden er bij een volgende besmetting meestal geen ziekteverschijnselen meer op. Zulke ziekten worden kinderziekten genoemd omdat ze bijna nooit bij volwassenen voorkomen.

 
Voorbeelden van kinderziekten zijn: bof, mazelen, rode hond, roodvonk en waterpokken. Van deze ziekten wordt roodvonk door een bacterie veroorzaakt, de overige door virussen.
Sinds 1987 worden kinderen in Nederland ingeënt tegen bof, mazelen en rode hond. Het vaccin wordt het BMR-vaccin genoemd.

Bevat het BMR-vaccin antigenen? En bevat het antistoffen?

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bevat het BMR-vaccin antigenen? En bevat het antistoffen?
A
Alleen antigenen
B
Alleen antistoffen
C
Zowel antigenen als antistoffen

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de afbeelding worden onder andere celdelingen weergegeven.
Zijn deze delingen mitoses (= gewone celdelingen) of meioses (= reductiedelingen)?

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zijn deze delingen mitoses (= gewone celdelingen) of meioses (= reductiedelingen)?
A
Mitoses
B
Meioses
C
Kun je niet weten

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

IPCOS is de afkorting van de naam van een aandoening die de meest voorkomende oorzaak is van onvruchtbaarheid bij vrouwen. Bij deze aandoening bevinden zich veel cysten, met vocht gevulde blaasjes, in de eierstokken.

Welke letter geeft
de eierstok aan?

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke letter geeft
de eierstok aan?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie/wat ben ik?
Groepjes maken van 3 tot 5
Iedereen een biologie-begrip op z'n voorhoofd.

Om de beurt stel je een vraag over jezelf waar je groepsgenootjes met ja of nee op antwoorden. 

Na 3 rondjes krijg je van iedereen een tip!

Wie raadt als eerste wat hij/zij is!? 

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies