Productlevenscyclus en Distributie (13-14)

Productlevenscyclus en Distributie (13-14)
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
HandelMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Productlevenscyclus en Distributie (13-14)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel 13-14

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet jij al over productlevenscyclus?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de productlevenscyclus (PLC)?
De PLC beschrijft de 
verschillende 
stadia die een 
product doormaakt, 
van introductie tot 
neergang. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de productlevenscyclus (PLC)?
  1. introductiefase: Tijdens deze fase wordt een product geherintroduceerd. Een kleine groep consumenten, de innovators, zullen nieuwsgierig zijn en tot aankoop overgaan.
  2. groeifase: Tijdens deze fase ontstaat er behoefte in de markt, een groter aantal consumenten gaat dit product proberen.
  3. volwassenheidsfase: Het product is geaccepteerd door de grote massa, de groei is eruit. Langzaam treedt verzadiging op. In deze fase zie je ook vaak concurrenten op de markt komen, waardoor de verkoop wat terugloopt.
  4. neergang: Als de concurrentie groot wordt, kan de afzet verder dalen. Er is nu een innovatie nodig om het product een nieuwe impuls te geven. Gebeurt dit niet, dan zul je zien dat de afzet steeds verder daalt.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Levensverhaal van cd-speler
Toen de eerste cd-spelers op de markt kwamen, waren er niet veel consumenten die er een wilden kopen. De prijs van het apparaat en de cd's waren erg hoog en er was wantrouwen tegen het onbekende. Toen de cd-speler zijn waarde had bewezen, werd de cd-speler populair en begon aan een opmars. Dat duurde net zolang tot alle potentiële kopers over een cd-speler beschikten. De cd-spelers die toen nog gekocht werden, waren uitsluitend een vervanging van al bestaande cd-spelers. De ontwikkeling van de mp3-speler en daarna de digitale muziekdiensten zorgden er uiteindelijk voor dat de cd-spelers bijna geheel van de markt zijn verdrongen.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke fase zal je concurrenten vaak op de markt zien komen?
A
volwassenheidsfase
B
introductiefase
C
groeifase
D
neergang

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke fase treedt op wanneer de afzet steeds verder daalt?
A
neergang
B
introductiefase
C
volwassenheidsfase
D
groeifase

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke fase ontstaat behoefte in de markt?
A
volwassenheidsfase
B
groeifase
C
introductiefase
D
neergang

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Rageartikelen en snellopers
Rageartikelen zijn tijdelijke trends die snel populair worden en weer verdwijnen, ook bekend als snellopers.
De PLC beïnvloedt hoe trends ontstaan, groeien en weer verdwijnen, wat bedrijven dwingt om zich aan te passen.
Retailers passen hun assortiment aan op basis van opkomende trends om aan de vraag van consumenten te voldoen.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Levenscyclus van een winkel
‘The Wheel of Retailing’ is een model dat ervan uitgaat dat er steeds vernieuwing is in de retail. Het is een kringloop die is ontwikkeld in een periode waarbij steeds nieuwe discounters op de markt kwamen die de markt in beweging brachten. Na een periode van groei ontstond er weer een stabiele situatie en na een lange of korte periode verdwenen ze weer van de markt of moesten ze hun concept aanpassen waardoor een kringloop ontstaat.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het concept van 'The Wheel of Retailing'?
A
Een kringloop van vernieuwing in de retail.
B
Een netwerk van retailfranchises.
C
Een piramidestructuur in de retailmarkt.
D
Een lineaire groei van retailbedrijven.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wheel of retailing
1: Nieuwe winkelformules betreden de markt met lage prijzen en beperkte toegevoegde waarde.
2: De bestaande winkelformules reageren door lager geprijsde producten aan het assortiment toe te voegen; dit heet trading down. 
3: De prijsconcurrentie neemt toe waardoor de omzet en winst van alle discountformules dalen. De discounters krijgen het moeilijk door de prijsconcurrentie met de vaak grote reeds bestaande winkels.
4: De discounters proberen meer omzet te maken door hun assortiment uit te breiden met kwaliteitsartikelen en daardoor meer klanten te trekken.
5: De belangrijkste verschillen tussen de nieuwe en de gevestigde formules worden kleiner.
6: Het wiel draait door. De eerdere discountformules hebben zich aangepast. Daardoor is er aan de onderkant van de markt plaats voor nieuwe retailers met lage prijzen.





Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er met de verschillen tussen nieuwe en gevestigde winkelformules?
A
De verschillen worden kleiner
B
De gevestigde formules verdwijnen
C
De verschillen worden groter
D
De nieuwe formules verhogen hun prijzen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe proberen de discounters meer omzet te maken?
A
Focus op luxe merken leggen
B
Minder producten aanbieden
C
Assortiment uitbreiden met kwaliteitsartikelen
D
Hogere prijzen hanteren

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de reactie van bestaande winkelformules op de komst van nieuwe discounters?
A
De winkels sluiten
B
De prijzen verhogen
C
Lager geprijsde producten aan het assortiment toevoegen
D
De kwaliteit verbeteren

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Branchevervaging
Steeds meer winkels verkopen artikelen uit verschillende branches. Denk maar aan supermarkten (zoals Aldi) waar je gereedschap, pc’s of laptops kunt kopen. Of een drogist waar je ook speelgoed en boeken kunt kopen. Het verschil tussen branches wordt daardoor onduidelijker. Dit heet branchevervaging.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorbeeld illustreert branchevervaging?
A
Een drogist die ook speelgoed en boeken verkoopt.
B
Een elektronicazaak die laptops en telefoons verkoopt.
C
Een kledingwinkel die alleen kleding verkoopt.
D
Een bakkerij die brood en gebak verkoopt.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bedrijfskolom
De bedrijfskolom geeft schematisch aan welke weg een 
product aflegt voordat het bij de consument komt. De 
bedrijfskolom start bij de grondstof en eindigt bij de retail. 
In de retail is het product helemaal klaar, zodat de klant het 
kan kopen. De klant hoort niet thuis in de bedrijfskolom, want 
de klant is geen bedrijf.

De weg van bijvoorbeeld groothandel naar retail noem je een 
schakel. Een artikel heeft dus eerst alle schakels van de 
bedrijfskolom doorlopen voordat de consument het kan kopen.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar eindigt de bedrijfskolom?
A
Bij de retail, waar het product helemaal klaar is
B
Bij de consument thuis
C
Bij de producent van het product
D
Bij de marketingafdeling van een bedrijf

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent een schakel in de bedrijfskolom?
A
De weg van bijvoorbeeld groothandel naar retail
B
Een nieuwe marketingstrategie
C
Een onderbreking in de productie
D
Een verandering in de consumentenvraag

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat geeft de bedrijfskolom schematisch weer?
A
De promotie van een product
B
De weg van een product voordat het bij de consument komt.
C
De behoeften van de consument
D
De winstgevendheid van een product

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Distributiepartijen
Als een artikel in het buitenland wordt gefabriceerd, zie je in de
bedrijfskolom een exporteur en/of importeur. Een exporteur 
exporteert de artikelen uit het land van herkomst naar een 
ander land. Een ander woord voor exporteren is uitvoeren. 
De importeur importeert de artikelen in het land waar ze 
worden verkocht. Een ander woord voor importeren is invoeren.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke rol heeft een exporteur in de bedrijfskolom?
A
Artikelen distribueren in het land van herkomst
B
Artikelen produceren in het buitenland
C
Artikelen importeren in het land van verkoop
D
Artikelen exporteren uit het land van herkomst

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een ander woord voor exporteren?
A
Invoeren
B
Aanvoeren
C
Opvoeren
D
Uitvoeren

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Distributiekanalen
Directe distributie betekent dat een bedrijf de producten rechtstreeks aan de eindconsument verkoopt. Een bedrijf dat trouwkleding maakt en de kleding in een eigen webwinkel of fysieke winkel verkoopt, heeft een direct distributiekanaal. De producten gaan rechtstreeks naar de klant, zonder dat er een tussenpartij of extra winkel aan te pas komt.

Indirecte distributie betekent dat een bedrijf samenwerkt met een of meer distributiepartners of tussenschakels om producten of diensten te verkopen.

Korte en lange kanalen: Hoe meer schakels er tussen fabrikant en consument zitten, hoe langer het distributiekanaal wordt. De tussenliggende schakels zijn meestal niet direct betrokken bij de verkoop van het product, maar regelen meer de ‘randzaken’ zoals marketing en service.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Distributiekanalen

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is indirecte distributie?
A
Een bedrijf verkoopt rechtstreeks aan de eindconsument.
B
Een bedrijf werkt met distributiepartners om producten te verkopen.

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe wordt het distributiekanaal langer?
A
Er zijn minder tussenschakels betrokken bij de verkoop.
B
Er zitten meer schakels tussen fabrikant en consument.

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is directe distributie?
A
Een bedrijf verkoopt rechtstreeks aan de eindconsument.
B
Een bedrijf werkt samen met distributiepartners.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 32 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 33 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 34 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.