Les 45 - voorbeeld, verduidelijking, conclusie en samenvatting

Signaalwoorden deel 3
Verbanden 
- voorbeeld, verduidelijking, conclusie en samenvatting




1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Signaalwoorden deel 3
Verbanden 
- voorbeeld, verduidelijking, conclusie en samenvatting




Slide 1 - Tekstslide

Signaalwoorden voorbeeld
  • denk aan 
  • zo
  • bijvoorbeeld
  • zoals
  • onder andere
  • als
  • geeft een voorbeeld van iets wat eerder of later genoemd wordt

In het weekend maak ik nooit huiswerk. Ik doe dan alleen leuke dingen, zoals afspreken met vrienden, gamen en boeken lezen.

Slide 2 - Tekstslide

Signaalwoorden verduidelijking
  • dit betekent
  • met name
  • dit houdt in
  • dat wil zeggen
  • onder meer
  • legt uit wat met een eerdere zin bedoeld wordt

Hij is erg kleinzerig. Dit betekent dat hij overgevoelig is voor pijn. 

Slide 3 - Tekstslide

Signaalwoorden doel-middel
  • waarmee
  • daarmee
  • met het doel
  • door
  • om
  • met de bedoeling 
  • met behulp van
  • geeft aan wat het middel is om een doel te bereiken

    Volgens mij doet hij dat gewoon met de bedoeling ons te pesten. 



Slide 4 - Tekstslide

Signaalwoorden conclusie
  • dus
  • concluderend
  • dan ook
  • geeft een conclusie van wat daarvoor is gezegd


 Wij hebben een driedaagse excursie dus de docent moet de deadline voor het opstel maar even uitstellen.

Slide 5 - Tekstslide

Signaalwoorden samenvatting
  • samenvattend
  • kortom
  • al met al 
  • geeft een samenvatting van wat daarvoor is gezegd

Op zaterdag heb ik een voetbalwedstrijd en op zondag ga ik naar de stad met vrienden. Al met al heb ik een druk weekend.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Enkele vragen
1. Wat zijn signaalwoorden?
2. Als je het woord 'kortom' ziet, wat volgt er dan?
3. Waarom zijn signaalwoorden belangrijk?
4. Wat geef je aan met een voorbeeld?
5. Wat kun je uitleggen met een verduidelijking?
6. Wat geeft het verband doel-middel aan?
7. Wat geeft het tekstverband 'conclusie' aan?

8. Welke signaalwoorden horen bij de tekstverbanden 'voorbeeld?' 
9. Welke signaalwoorden horen bij de tekstverbanden 'verduidelijking?'
10. Welke signaalwoorden horen bij de tekstverbanden 'doel-middel?'

Slide 8 - Tekstslide

Zoek de signaalwoorden
  • Ten eerste vind ik Amsterdam een mooie stad en verder vind ik het een heel gezellige stad.
  • In de kantine kun je verschillende broodjes kopen, bijvoorbeeld pistolets met kaas of bruine bollen met salami.
  • Eerst woonde hij hier alleen en nu is zijn vrouw hier ook komen wonen.
  • De boom voor mijn huis is omgewaaid doordat het zo hard heeft gestormd.
  • Wij blijven nog even zitten, omdat het hier zo gezellig is.
  • Ik slik elke dag een vitaminepil, opdat ik deze winter geen griep krijg. Ik slik elke dag een vitaminepil om te voorkomen dat ik griep krijg.
  • U kunt bij ons een auto huren, mits u een geldig rijbewijs hebt.
  • In de zomer is het weer wel lekker in Nederland, maar in de winter is het vaak heel koud.
  • Vergeleken met mijn eigen land, is de Nederlandse natuur niet zo bijzonder.
  • Al met al kunnen we zeggen dat Nederlanders over het algemeen niet zo spontaan zijn.

Slide 9 - Tekstslide

  1. Ten eerste vind ik Amsterdam een mooie stad en verder vind ik het een heel gezellige stad.
  2. In de kantine kun je broodjes kopen, bijvoorbeeld pistolets met kaas of bruine bollen met salami.
  3. Eerst woonde hij hier alleen en nu is zijn vrouw hier ook komen wonen.
  4. De boom voor mijn huis is omgewaaid doordat het zo hard heeft gestormd.
  5. Wij blijven nog even zitten, omdat het hier zo gezellig is.
  6. Ik slik elke dag een vitaminepil, opdat ik deze winter geen griep krijg. Ik slik elke dag een vitaminepil om te voorkomen dat ik griep krijg.
  7. U kunt bij ons een auto huren, mits u een geldig rijbewijs hebt.
  8. In de zomer is het weer wel lekker in Nederland, maar in de winter is het vaak heel koud.
  9. Vergeleken met mijn eigen land, is de Nederlandse natuur niet zo bijzonder.
  10. Al met al kunnen we zeggen dat Nederlanders over het algemeen niet zo spontaan zijn.
  1. opsomming
  2. toelichting/voorbeeld
  3. volgorde in tijd
  4. oorzaak/gevolg
  5. reden/verklaring
  6. doel/middel
  7. voorwaarde
  8. tegenstelling
  9. vergelijking
  10. samenvatting of conclusie

Slide 10 - Tekstslide

Werkfase
  • Maak vraag  2 en 3 uit het boek op pagina 94
  • Noteer de antwoorden in je schrift
  • Ik loop door de klas. Ik kom vanzelf bij je om je vraag te beantwoorden

Ben je klaar? Maak dan opdracht 6 t/m 10 op pagina 95.

Slide 11 - Tekstslide