Fictie Havo/VWO herhalen

- Uitleg Fictie


1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

- Uitleg Fictie


Slide 1 - Tekstslide

Planning
Voorbereiden mondelinge opdracht boekbespreking
Herhalen literaire begrippen
Beoordelingswoorden

Slide 2 - Tekstslide

Bedoeling van fictie
  • Meeleven met personages
  • Nadenken over de wereld/ over jezelf
  • Nadenken over het onderwerp
  • Genieten van de schrijfstijl
  • Ontspanning

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen

- Je kunt a.d.h.v. een boek dat jij hebt gelezen aangeven wat je van het boek vindt.

- Je gebruikt hierbij literaire begrippen en beoordelingswoorden.

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen

Fictie :

- Je kunt thema's benoemen.

- Je herkent met welke technieken een verhaal spannend wordt gemaakt.

- Je kunt beschrijven in welke setting (plaats/tijd) het verhaal zich afspeelt.

- Je kunt vertellen hoe een verhaal begint en eindigt.

- Je kunt het vertelperspectief herkennen.

- Je kunt een personage beschrijven.


Slide 5 - Tekstslide

Waar gaat een boek over? (thema)
Je begrijpt vast wel waar een boek over gaat, zonder dat dat expliciet wordt genoemd – er worden immers helemaal geen woorden in de film gebruikt.

Het thema (‘onderwerp’) van een boek blijft impliciet (dat betekent: het wordt niet nadrukkelijk genoemd, maar het is wel aanwezig), maar je voelt het wel.

Slide 6 - Tekstslide

Je boek: thema 

is er een uittreksel? een bespreking? Gebruik die! 
Wat is het thema? 

Slide 7 - Tekstslide

Personages
Een personage in een verhaal omschrijf je door de belangrijkste eigenschappen te noemen. Die vind je letterlijk in de tekst, of je leidt het karakter af door wat hij/zij zegt of doet. We zoeken dan naar zoveel mogelijk kenmerken van een personage: uiterlijk, man/vrouw, leeftijd, karakter…

Soms moet je zelf de beschrijving maken op basis van de ‘woorden en daden’ van de hoofdpersonen. Zie het volgend fragment.

Slide 8 - Tekstslide

Verhaalpersonen
  • Hoofdpersonen - veel informatie over karakter
  • bijpersonen - nauwelijks gedachten of gevoelens

Karakter
  • round - ontwikkeling - gevoelens - duidelijke eigenschappen
  • flat - weinig ontwikkeling - meestal maar één eigenschap

Slide 9 - Tekstslide

Hieronder lees je een fragment uit De menselijke soort van Robert Antelme. Hoe blijkt uit dit korte stukje het karakter van de nachtwaker (in een concentratiekamp in de Tweede Wereldoorlog)?

De nachtwaker van ons blok, een Spaanse republikein, liep op sandalen door het gangpad van het blok tussen de twee rijen bedden heen en weer. Hij wachtte op het reveil. Het was zacht weer. Er scheen een zwak licht. Er klonk geen lawaai. Van tijd tot tijd kwam er iemand van zijn strozak om te gaan pissen. Als hij aanstalten maakte van zijn brits te klimmen, kwam de nachtwaker naar hem toe en wachtte hij tot hij op de vloer was gestapt. Hij hoopte dat de ander iets zou zeggen, maar deze nam zijn schoenen in de hand om geen lawaai te maken en begaf zich naar de deur. Toch vroeg de nachtwaker hem zachtjes: ‘Gaat het?’ De ander knikte en antwoordde: ‘Gaat wel.’

Slide 10 - Tekstslide

Hoe blijkt uit dit korte stukje het karakter van de nachtwaker (in een concentratiekamp in de Tweede Wereldoorlog)?

Slide 11 - Open vraag

Door wie wordt het verhaal verteld?

Een perspectief geeft aan hoe een verhaal wordt verteld. Soms heeft een boek meerdere perspectieven, omdat de schrijver meerdere verhaallijnen in het boek heeft verwerkt (meervoudig perspectief).

We kunnen drie soorten perspectieven:

- Ik-perspectief: vanuit de ik-persoon (in het hoofd)

- Personaal perspectief: vanuit de hij/zij-persoon (in het hoofd)

- Auctoriaal (alwetend) perspectief: helikopterview (de schrijver weet alles van iedereen en levert soms ook commentaar)


Slide 12 - Tekstslide

Lees onderstaand fragment en bedenk hoe spanning gecreëerd wordt:

Wreed van Mel Wallis de Vries

Schichtig kijk ik over mijn schouder . Het park is donker, nat en verlaten. De schimmen van de hoge bomen zijn de enige getuigen. Ik weet dat ze niks zullen verklappen.

Vaarwel, denk ik terwijl ik me omdraai. Niemand zal zich mij herinneren. En het beste is als ik mezelf ook vergeet.

Plotseling zie ik iets tussen de bomen bewegen! Een moment weet ik niet wat ik moet doen en raak ik in paniek. Maar dan komt alles weer terug. Ik haal diep adem en verschuil me in de donkere schaduwen.

Slide 13 - Tekstslide

Op welke manier verwerkt de schrijfster spanning in dit verhaal?

Slide 14 - Open vraag

Manieren van spanning

- Gevaarlijke situatie of omgeving

- Onverwachte wending

- Open plek

- Vermoedens

- Cliffhanger

- Uitstel van het einde

- Informatievoorsprong

Spanningsboog = periode tussen het begin en het einde van de spanning.

Slide 15 - Tekstslide

Setting: Ruimte in een verhaal

- Een schrijver kan met een bepaalde plaats of plaatsen aangeven waar een verhaal zich afspeelt (stad, planeet, land).

- Ook kan hij ruimte beschrijven als zoals de omgeving, de natuur, kamers, gebouwen etc.

- De ruimte kan een bepaalde sfeer oproepen (bijv. spanning) of het verhaal verduidelijken.


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Beschrijf in vijf zinnen wat je ziet op een manier dat het in een leesboek zou kunnen staan.

Slide 18 - Open vraag

Chronologie:  begin en einde

Een verhaal kan op twee manieren beginnen:

- inleidend begin (ab ovo): je leert de personages eerst langzaamaan kennen, voordat het verhaal begint

- middenin de gebeurtenissen (in medias res): je begint gelijk bij een belangrijke gebeurtenis, zonder inleiding (pas later leer je de personages kennen)


Een verhaal kan op twee manieren eindigen:

- gesloten einde: alle vragen zijn beantwoord

- open einde: een aantal vragen is nog niet beantwoord

Slide 19 - Tekstslide

Wordt het verhaal in de juiste tijdsvolgorde verteld?

- Chronologisch = tijdsvolgorde van a tot z

Vooruitwijzing: een mededeling over wat later gaat gebeuren

Terugwijzing: terugdenken aan iets dat eerder is gebeurd

- Niet-chronologisch = volgorde van het verhaal verloopt anders dan wanneer dit in het echt zou gebeuren

Flashback: het verhaal springt terug in de tijd

Flashforward: vooruitblik


Slide 20 - Tekstslide

Verteltempo

Je kunt de tijd van een verhaal ook beschreven als je kijkt naar hoe snel de tijd verloopt. Hierbij kijk je naar de verteltijd (= aantal bladzijdes) en vertelde tijd(= tijdsverloop tussen het begin en einde van een verhaal).


Tijd kan sneller gaan door een versnelling of tijdsprong (vaak bij onbelangrijke gebeurtenissen).

Tijd kan langzamer gaan door een vertraging (vaak bij spannende gebeurtenissen.

Slide 21 - Tekstslide

Leeservaring
Je gebruikt beoordelingswoorden om je leeservaring te beschrijven. 

Dat doe je door argumenten te geven bij de beoordelingswoorden die je kiest.

Slide 22 - Tekstslide

'Leuk' of 'stom' zijn geen beoordelingswoorden!

Slide 23 - Tekstslide

Lijstje beoordelingswoorden

Slide 24 - Tekstslide

Beoordelingswoorden

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag
- Ga starten met de voorbereiding van boekopdracht 4, ook als je het  boek niet helemaal uit hebt, heb je vast al een heel stuk gelezen.


1: Pak de opdracht erbij en bedenk samen op welke literaire begrippen (thema, tijd, spanning,personages etc.) jullie mondeling in willen gaan. 
2: Ga opzoek naar fragmenten/citaten in het boek, die jullie kunnen gebruiken als voorbeelden om te onderbouwen hoe de literaire begrippen tot uiting komen en wat jullie daarvan vinden.  
3. Beschrijf alvast kort wat je van het boek vindt. Gebruik hierbij de beoordelingswoorden.

Kom je er niet uit? Vraag maar raak!

Slide 26 - Tekstslide