Een groep organen die samen werken om een bepaalde taak uit te voeren.
Organisme
Een levend wezen.
Slide 3 - Tekstslide
De vier rijken
Wat is nou het verschil tussen deze rijken?
Slide 4 - Tekstslide
Wat zijn de verschillen en overeenkomsten?
Plantencel
Dierlijke cel
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Onderdelen bloem
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Bestuiving
Stuifmeelkorrels van de helmknop --> naar de stempel van de stamper.
Tweeslachtige plant kan zichzelf bestuiven (zelfbestuiving).
Slide 16 - Tekstslide
Bevruchting
Stuifmeelkorrels op stempel.
Stuifmeelbuis in de stijl.
Stuifmeelkorrel naar beneden richting het zaadbeginsel.
Kernen versmelten.
Zaadje groeit uit zaadbeginsel.
Slide 17 - Tekstslide
Levenscyclus
Slide 18 - Tekstslide
Voedselkringloop
Producenten: produceren voedsel (planten/bomen)
Consumenten: consumeren voedsel (dieren)
Reducenten: zetten planten- en dierenresten om in voedingstoffen voor planten in de grond (schimmels/bacteriën)
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Orgaanstelsels
Slide 22 - Tekstslide
Planten in droge gebieden
Weinig water!
Planten hebben zich aangepast met:
--> groot wortelstelsel
--> kleine bladeren
--> huidmondjes dicht
Slide 23 - Tekstslide
Planten in natte gebieden
Veel water!
Planten hebben zich aangepast met:
--> klein wortelstelsel
--> grote bladeren
--> huidmondjes open
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
(A)biotische factoren
Biotisch = levend
Abiotisch = niet-levend
Biotoop = meest geschikte omgeving met beste omstandigheden voor een dier
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Spijsvertering
Tanden
Carnivoor Herbivoor
Slide 29 - Tekstslide
Topgangers: zijn snel en hoog hebben goed overzicht (paard, giraffe)
Teengangers: Snelle en goede sprinters en springers (katten, luipaarden)
Zoolgangers: Veel oppervlakte lopen op de hele voet en kunnen vaak grote stukken lopen en in drassige gebieden (mens, beer)
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Evolutietheorie vs Schepping
Soorten zijn ontstaan uit één gemeenschappelijke voorouder
Wereld en soorten zijn geschapen door God
Slide 32 - Tekstslide
Natuurlijke selectie
Slide 33 - Tekstslide
SURVIVAL OF THE FITTEST
Natuurlijke selectie = organisme die het best is aangepast aan zijn omgeving heeft een grotere overlevingskans -->
geeft de eigenschappen door aan kinderen
Slide 34 - Tekstslide
Nieuwe soorten
Slide 35 - Tekstslide
Gedrag
Slide 36 - Tekstslide
Gedrag is vaak een reactie op prikkels
Veranderingen waar je op kan reageren is een prikkel
Prikkels van buiten de organisme (omgeving)
= uitwendige prikkel
Prikkels vanuit het lichaam
= inwendige prikkel
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Tekstslide
Sleutelprikkel -> een prikkel die een vaste reactie veroorzaakt
Supranormale prikkel -> een prikkel die sterker is dan een normale sleutelprikkel
Gewenning -> een prikkel is zo vaak herhaald dat er niet meer op gereageerd wordt
Slide 39 - Tekstslide
Conflictgedrag
Imiteergedrag
Als een mens/dier twijfelt tussen aanvallen of vluchten ontstaat er soms:
Dreiggedrag
Overspronggedrag: niks te maken met situatie
Omgericht gedrag: gedrag richt zich op iets anders dan soortgenoot
Dit is het gedrag nadoen van anderen om je heen.
Slide 40 - Tekstslide
Baltsgedrag
Territoriumgedrag
Dit is gedrag dat aan de paring vooraf gaat en uiteindelijk de kans op paren vergroot
Gedrag met als functie het afbakenen en het verdedigen van een territorium tegen binnendringende soortgenoten
Slide 41 - Tekstslide
Imprenting
Trial & error
Iets dat geleerd wordt in een bepaalde korte levensperiode, oftewel de gevoelige periode. In de rest van het leven zal de handeling niet meer vergeten worden.
Uitproberen en hierbij leren van fouten. Gaat niet altijd in één keer goed.
Slide 42 - Tekstslide
Aangeboren/Aangeleerd
Aangeboren gedrag is erfelijk bepaald, al vanaf de geboorte en hoeft niet door ouders worden aangeleerd.
Aangeleerd gedrag is gedrag dat is ontwikkeld doordat een mens/dier het zichzelf leert of van anderen heeft geleerd.
Slide 43 - Tekstslide
Slide 44 - Tekstslide
Klassieke conditionering
Hierbij veroorzaakt een prikkel een bepaalde reflex die in eerste instantie niet door die prikkel veroorzaakt werd.
Slide 45 - Tekstslide
Wetten vs Sociale regels
Slide 46 - Tekstslide
Algoritme
Algoritme = is een stukje code, of ook wel een instructie om een probleem op te lossen met altijd dezelfde volgorde
Bepaald wat jij te zien krijgt op het internet -->
Voordeel: Je ziet wat je wilt zien; jouw interesses
Nadeel: Het werkt polariserend; mensen worden tegen elkaar opgezet
Slide 47 - Tekstslide
Slide 48 - Tekstslide
Slide 49 - Tekstslide
Tips voor het leren
Ga naar het kopje 'Voorbereiding toets' op de website.
Check of je de leerdoelen kunt beantwoorden en maak gebruik van de samenvatting en maak de oefentoets.
Oefen de opdrachten op de theorie- en huiswerkkaarten.
Ga op zoek naar extra informatie, filmpjes, spelletjes, etc. over dit onderwerp op het internet.
Heb je vragen of extra hulp nodig? Vraag het (op tijd) aan de docent.