M4 Examenbundel paragraaf 2.1 t/m 2.4

M4 CSE
Examentraining
Begrijpend lezen paragraaf 2.1 t/m 2.4 (examenbundel)
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

M4 CSE
Examentraining
Begrijpend lezen paragraaf 2.1 t/m 2.4 (examenbundel)

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 
Tekstsoorten
Leesstrategieën
Moeilijke woorden
Beeld en opmaak

Slide 2 - Tekstslide

Weektaak week 40
M. VN SSI taak 4
LessonUp examenbundel
LessonUp boekanalyse
Boek lezen
dictee 

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je al?

Slide 4 - Tekstslide

Waar kun je informatieve teksten tegenkomen?
A
nieuwsbladen
B
schoolboeken
C
standaardformulieren
D
internetteksten

Slide 5 - Quizvraag

Informatieve teksten
  • artikelen uit kranten en populaire tijdschriften
  • alledaagse nieuws in de krant
  • standaardformulieren
  • schema's en schematische informatie
  • notities
  • teksten van internet met doorklikpunten 

Slide 6 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met instructieve teksten?
A
korte instructieteksten
B
aanwijzingen
C
gebruiksaanwijzingen
D
recepten

Slide 7 - Quizvraag

Waar vind je betogende teksten?
A
artikelen in nieuwsblad
B
reclameteksten
C
advertenties
D
folders

Slide 8 - Quizvraag

Betogende teksten
  • artikelen uit kranten en populaire tijdschriften
  • reclameteksten
  • advertenties
  • folders

Slide 9 - Tekstslide

Op welke manieren
kun je lezen?

Slide 10 - Woordweb

Je wilt een eerste indruk van de tekst. Welke leesstrategie gebruik je?
A
globaal lezen
B
zoekend lezen
C
intensief lezen

Slide 11 - Quizvraag

Je wilt de tekst begrijpen. Welke leesstrategie gebruik je?
A
globaal lezen
B
zoekend lezen
C
intensief lezen

Slide 12 - Quizvraag

Je wilt weten waar een verwijswoord naar verwijst. Welke leesstrategie gebruik je?
A
globaal lezen
B
zoekend lezen
C
intensief lezen

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Waarom moet je niet meteen het eerste moeilijke woord op je examen op gaan zoeken in het woordenboek?
A
Het kost teveel tijd
B
Vaak staat de betekenis rondom het woorde
C
soms is de betekenis niet nodig om de tekst te begrijpen
D
omdat je je woordenboek bent vergeten

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

'Het uitgaansgeweld neemt in grote steden door toezicht met camera's drastisch af. Auto-inbraken en vernielingen komen in sommige steden bijna niet meer voor.' Door welk woord kun je 'drastisch' vervangen?
A
flink
B
misschien
C
nauwelijks
D
waarschijnlijk

Slide 21 - Quizvraag

antwoord A
Als je het woord drastisch in de eerste zin niet kent, kun je de betekenis afleiden uit de tweede zin. Vul je flink in op de plaats van drastisch, dan klopt de tekst.
Drastisch = flink

Slide 22 - Tekstslide

'In Breda is het aantal auto-inbraken rond het station, sinds daar deze zomer 33 camera's zijn opgehangen, bijna tot nul gereduceerd.' Door welk woord kun je 'gereduceerd' vervangen?
A
vergroot
B
verkleind
C
vermenigvuldigd

Slide 23 - Quizvraag

Antwoord B
Uit de zin kun je afleiden dat het verkleind moet zijn, want met vergroot of vermenigvuldigd krijg je een heel vreemde uitspraak. Je hebt dus geen woordenboek nodig.

gereduceerd = verkleind

Slide 24 - Tekstslide

'Hij heeft de deskundigen gevraagd eens te kijken of het helpt als mensen anoniem aangifte kunnen doen van iets wat niet door de beugel kan. Hij denkt dat mensen iets bij de politie durven aan te geven, als ze hun naam niet hoeven te noemen.' Welke omschrijving past het best bij het woordje 'anoniem'?
A
zonder naam van de dader te noemen
B
zonder de telefoon te gebruiken
C
zonder een formulier in te vullen
D
zonder je eigen naam te noemen

Slide 25 - Quizvraag

Antwoord D
De gedachte is: misschien helpt het als mensen 'anoniem' aangifte kunnen doen. Met andere woorden: 'als ze hun naam niet hoeven te noemen'.

anoniem =  naamloos/zonder naam

Slide 26 - Tekstslide

Waar wordt het beeld en de opmaak van de tekst door bepaald? (meer antwoorden mogelijk)
A
titel, tussenkopjes
B
illustraties
C
lettertypes
D
tekst- en alinea-indeling

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met 'KOP'?
A
hoofd
B
titel
C
tussenkopje
D
baas

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de functie van de titel?
A
duidelijk maken waar de tekst over gaat
B
aandacht trekken
C
amuseren
D
overtuigen

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Wat is de functie van een tussenkopje?
A
houvast bij het lezen
B
structuur
C
handig bij globaal en zoekend lezen
D
amusant

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Wat zijn illustraties?
A
foto's, tekeningen
B
lettertype
C
alinea-indeling
D
tekstindeling

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Een afbeelding in een advertentie kan verschillende functies hebben.
1. De afbeelding dient om aandacht te trekken
2. De afbeelding is nodig om de tekst te kunnen begrijpen
3. De afbeelding voegt nieuwe informatie-elementen toe aan de tekst
Welke functie(s) heeft de afbeelding in deze advertentie?
A
alleen 1
B
alleen 2
C
1 en 2
D
2 en 3

Slide 38 - Quizvraag

Antwoord A
Op de afbeelding staat iemand met een kind op zijn rug voor een doolhof. Je hebt deze foto niet nodig om de tekst te begrijpen, en de foto voegt ook geen nieuwe informatie toe. Het is een opvallende foto. Hij is bedoeld om de aandacht te trekken.

Slide 39 - Tekstslide

Op welk aspect legt de afbeelding in de advertentie de nadruk?
A
een nieuw bestaan in Nederland is voor vluchtelingen aantrekkelijk
B
iedereen kan vrijwilliger bij Vluchtelingenwerk worden
C
Vluchtelingen hebben de hulp van anderen nodig
D
Weet iedereen voor vluchtelingen de weg in de eigen woonplaats?

Slide 40 - Quizvraag

Antwoord C
Zonder hulp kan een vluchteling de weg niet vinden in het doolhof van instanties

Slide 41 - Tekstslide

Wat voor score geef je jezelf voor leesvaardigheid?
0100

Slide 42 - Poll