MTH, leerjaar 1, blok 3, les 3

MTH, blok 3, les 3
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
Medisch technisch handelenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

MTH, blok 3, les 3

Slide 1 - Tekstslide

Onderwerpen
  • Bespreken opdracht KNO-instrumenten.
  • Audiometrie.
  • Maken opdracht oogheelkunde instrumenten.

Slide 2 - Tekstslide

Oorspuit. 

Doel: uitspuiten van het oor als er een oorprop (cerumen) inzit. 

Slide 3 - Tekstslide

Cerumenhaakje en - lusje.                  Cerumenlusje
Doel: verwijderen van 
cerumen uit de gehoorgang. 

Cerumenhaakje

Slide 4 - Tekstslide

Hefboom volgens Quire en klem volgens Buck. 
Doel: verwijderen van een corpus aliënum 
(vreemd lichaam, bijv. kraaltje) uit          Klem vlg Buck
de neus- of gehoorgang. 

Hefboom volgens Quire

Slide 5 - Tekstslide

Oor- en neuspincet. 
Doel:  
• corpus aliënum uit de neus
  of het oor verwijderen  
• een tampon in de neus 
  inbrengen 

Wordt ook wel kniepincet genoemd. 

Slide 6 - Tekstslide

Otoscoop

Doel: bekijken van de gehoorgang en het trommelvlies. 

Er horen disposable trechters bij. 

De otoscoop heeft een ingebouwde lichtbron. 

Er kunnen ook andere opzetstukken opgezet worden. 

Slide 7 - Tekstslide

Neusspeculum. 
Doel:  
• openspreiden van de 
  neusgang om deze goed 
  te inspecteren 
• hulpmiddel bij een 
  behandeling in de 
  neusholte 

Slide 8 - Tekstslide

Houten en metalen tongspatels. 
Doel: de tong naar beneden drukken om een goed beeld te krijgen van de mond- en/of keelholte en eventueel een
behandeling uit te 
voeren. 

Met de metalen 
spatel kan meer 
kracht worden gezet. 

Slide 9 - Tekstslide

Keelspiegel. 
Doel:  
• inspecteren mond- en 
  keelholte 
• afwijkingen aan de 
  stembanden in beeld 
  brengen 
Voor het gebruik verwarmen i.v.m. beslaan. van de spiegel. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Audiometrie
Audiometrie: meten van het gehoor.
Doel: opsporen van gehoorverlies

Er zijn verschillende manieren om het gehoor te testen.
Vormen:
  • Toonaudiometrie
  • Spraakaudiometrie

Slide 12 - Tekstslide


Bij iedere vorm van gehooronderzoek worden geluiden op verschillende sterktes en toonhoogtes aangeboden, waarbij genoteerd wordt welke geluiden wel en welke niet worden gehoord.  

Dit geeft niet alleen een beeld van de ernst van het gehoorverlies, maar ook van het soort gehoorverlies.

Slide 13 - Tekstslide

Db (decibel): hardheid van het geluid. 

Fluisteren = 30 dB 
Normaal praten = 60 dB 
Schreeuwen = 80 dB 
Vrachtwagen = 90 dB 
Boormachine = 110 dB 

80 dB kan schade aan het slakkenhuis geven.  
Bij 85 dB is bescherming verplicht. 

Slide 14 - Tekstslide

Hz (Herz): toonhoogte. 

Bij de audiometrie is de volgorde:  
1000, 1500, 2000, 4000, 6000, 8000, 250 en 500 Hz. 

De menselijke spraak bevindt zich in 1000, 2000 en 4000 Hz. 

Slide 15 - Tekstslide

Vormen van gehoorverlies
De KNO-arts onderscheidt drie soorten gehoorverlies:

  • Geleidingsgehoorverlies
  • Zenuwgehoorverlies
  • Gemengd gehoorverlies

Slide 16 - Tekstslide

Geleidingsgehoorverlies.
 
Bij afwijkingen in het uitwendig oor of in het middenoor worden de geluiden niet goed naar het slakkenhuis doorgegeven en wordt gesproken over een geleidingsgehoorverlies. 


Slide 17 - Tekstslide

Een geleidingsgehoorverlies (ook wel conductief gehoorverlies genoemd) kan worden veroorzaakt door een aandoening van:  

• de gehoorgang (bijvoorbeeld te veel oorsmeer),  
• het trommelvlies (bijvoorbeeld een gaatje),  
• het middenoor (bijvoorbeeld door ophoping van slijm 
  of pus bij een middenoorontsteking) of  
• de gehoorbeenketen (bijvoorbeeld een onderbreking, 
  otosclerose). 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Zenuwgehoorverlies. 

Bij afwijkingen in het slakkenhuis of de gehoorzenuw wordt gesproken over zenuwgehoorverlies. 

De geluiden klinken dan niet alleen zachter, maar kunnen ook enigszins vervormd worden, waardoor ze soms niet normaal klinken. Harde geluiden kunnen pijnlijk of onaangenaam zijn voor het oor (hyperacusis). 

Slide 20 - Tekstslide

Een zenuwgehoorverlies (ook wel binnenoorverlies, perceptieverlies of zintuigverlies genoemd) kan worden veroorzaakt door een aandoening van: 

• het slakkenhuis (bijvoorbeeld bij ouderdom, 
  doorbloedingsstoornis, infectie), 
• de gehoorzenuw (bijvoorbeeld na 
  hersenvliesontsteking, brughoektumor) of 
• de hersenen. 

Slide 21 - Tekstslide

Gemengd gehoorverlies

Van een gemengd gehoorverlies spreekt men, 
wanneer er zowel een geleidingsgehoorverlies als een zenuwgehoorverlies is. 

Slide 22 - Tekstslide

Toonaudiometrie.
 
Bij iedere patiënt met gehoorproblemen wordt een toonaudiogram afgenomen. Met een zogenaamde audiometer en een koptelefoon worden korte tonen aangeboden. 
Aan de patiënt wordt gevraagd aan te geven of deze worden gehoord. 
De onderzoeker gaat na hoe zacht het geluid gemaakt kan worden om net gehoord te worden. 

Slide 23 - Tekstslide

Toonaudiometrie.

Vaak wordt deze test herhaald met een trilblokje achter het oor. 
Beide oren worden afzonderlijk getest. 

Zo wordt een drempel bepaald van de geluiden van verschillende toonhoogten die nog net worden waargenomen.


Slide 24 - Tekstslide

Drempelaudiometrie.  

Als bij kinderen een verdenking is op perceptief gehoorverlies, dan is het nodig om dit te testen.  
Perceptief gehoorverlies houdt in dat de oorzaak van het gehoorverlies ligt in één van onderstaande:  
• het binnenoor (slakkenhuis);  
• de geleiding door de gehoorzenuw richting de 
  hersenen;  
• het functioneren van de hersenen zelf.  

Slide 25 - Tekstslide

Door middel van drempelaudiometrie kan bij kinderen van 4-19 jaar bepaald worden waar de gehoordrempel voor iedere toonhoogte ligt.  

Bij dit onderzoek wordt iedere toonhoogte in verschillende mate van luidheid, in decibel (dB), aangeboden. 

Zo wordt bepaald tot welke luidheid de toonhoogte nog wordt gehoord. 

Slide 26 - Tekstslide

Spraakaudiometrie.
Bij gehoorverlies neemt ook het vermogen af om gesproken woorden te verstaan.  
We spreken van een afname van het “spraakverstaan”.  

Om er achter te komen hoe groot het verlies aan spraakverstaan nu feitelijk is, krijgt de patiënt via de koptelefoon een reeks losse woorden te horen waarbij gevraagd wordt om zo goed mogelijk na te zeggen wat verstaan is. 

Slide 27 - Tekstslide

Spraakaudiometrie.

Deze woorden worden steeds zachter gemaakt, net zo lang tot er nauwelijks meer iets van wordt verstaan. 

Het is vooral dit spraakaudiogram dat duidelijk maakt of een patiënt baat kan hebben van het gebruik van een hoortoestel. 

Slide 28 - Tekstslide

Geef een ander woord voor decibel (dB)

Slide 29 - Open vraag

Als je met iemand praat produceer je een geluid van:
A
20 dB
B
40 dB
C
60 dB
D
80 dB

Slide 30 - Quizvraag

Geef een ander woord voor Hertz (Hz)

Slide 31 - Open vraag

Bij hoeveel Hz ligt de menselijke spraak?

Slide 32 - Open vraag

Benoem 3 vormen van gehoorverlies.

Slide 33 - Open vraag