Middeleeuwen formatieve toets

de geldeconomie in de tijd van monniken en ridders ...
A
werd gedomineerd door goud
B
was gebaseerd op waardepapieren
C
bloeide als nooit tevoren
D
was verdwenen
1 / 36
volgende
Slide 1: Quizvraag
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

de geldeconomie in de tijd van monniken en ridders ...
A
werd gedomineerd door goud
B
was gebaseerd op waardepapieren
C
bloeide als nooit tevoren
D
was verdwenen

Slide 1 - Quizvraag

De handel in de tijd van monniken en ridders ...
A
bloeit als nooit tevoren
B
wordt gekenmerkt door stagnatie
C
speelde geen rol
D
richtte zich vooral op Azië

Slide 2 - Quizvraag

De wegen in de tijd van monniken en ridders ...
A
functioneerden goed
B
werden uitgebreid
C
werden verwaarloosd en waren onveilig
D
werden voor het eerst aangelegd

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een andere benaming voor de tijd van Monniken en Ridders?
A
klassieke oudheid
B
vroege middeleeuwen
C
de standensamenleving
D
landbouwrevolutie

Slide 4 - Quizvraag

In de tijd van monniken en ridders was er een.....
A
Landbouwsamenleving
B
Landbouw-stedelijke samenleving
C
Stedelijke samenleving
D
Samenleving van jagers & verzamelaars

Slide 5 - Quizvraag


Wat is geen kenmerk van de tijd van Steden en Staten?
A
De opkomst van steden
B
Het ontstaan van meer regels en wetten
C
De toename van het aantal boeren
D
De opkomst van staten

Slide 6 - Quizvraag

Het tijdvak 'Steden en Staten' ging over... (meerdere antwoorden mogelijk)
A
De opkomst van de ontdekkingsreizen
B
Het leven in de middeleeuwse steden
C
De kerk en vorsten die steeds machtiger worden
D
Het leven in kloosters en het leenstelsel

Slide 7 - Quizvraag

De tijd van steden en staten is van....
A
0-500
B
500-1000
C
1000-1500
D
1500-2000

Slide 8 - Quizvraag

Wat is feodalisme?
A
hetzelfde als het hofstelsel
B
Een centraal met bestuur met een koning
C
een systeem waarbij de koning leenmannen als bestuurders inzet
D
een systeem waarbij wordt gehandeld over lange afstanden

Slide 9 - Quizvraag

Het nadeel van het feodalisme is dat....
A
de koning zijn geleende land niet meer terugkrijgt
B
de koning een deel van zijn macht weggeeft
C
de koning heel arm wordt
D
zijn ambtenaren moet ontslaan

Slide 10 - Quizvraag

Het feodalisme is een
A
economisch systeem
B
productie systeem
C
politiek systeem
D
een ambtelijk systeem

Slide 11 - Quizvraag

Wat past NIET bij het feodalisme?
A
Koning regeert vanuit een centrale plek over het land
B
Leenmannen lenen van de leenheer
C
De koning krijgt hulp bij het bestuur
D
Leenmannen helpen de leenheer

Slide 12 - Quizvraag

In het hofstelsel:
A
geeft de heer bescherming aan de horige
B
moesten horigen herendiensten verrichten
C
geeft de horige een deel van de opbrengst van het land aan de heer
D
helpt de heer de horige op het land tijdens de oogsttijd

Slide 13 - Quizvraag

In het hofstelsel
A
Is een vrije boer niets verplicht richting de heer.
B
Verricht een vrije boer herendiensten.
C
Betaalt de horige met opbrengsten van het land zijn heer
D
Helpt de heer de horige op het land tijdens de oogsttijd

Slide 14 - Quizvraag

Het hofstelsel is een
A
Sociaal-economisch systeem.
B
politiek/bestuurlijk systeem.

Slide 15 - Quizvraag

Waar werd het christendom verspreid?
A
Overal in het oude West-Romeinse Rijk
B
ten noorden en oosten van het oude West-Romeinse Rijk
C
Noord-Afrika en het Midden-Oosten
D
Klein-Azië en Griekenland

Slide 16 - Quizvraag

Wie verspreidden het christendom?
A
bisschoppen
B
ridders
C
missionarissen
D
monniken

Slide 17 - Quizvraag

De islam is ontstaan in de
A
5e eeuw
B
6e eeuw
C
7e eeuw
D
8e eeuw

Slide 18 - Quizvraag


Waar is de Islam ontstaan?
A
Arabië
B
China
C
Spanje
D
Turkije

Slide 19 - Quizvraag

Wie riep op tot de kruistochten
A
De patriarch van Constantinopel
B
De patriarch van Moskou
C
De paus van de Latijnse kerk
D
De leider van de Seldjoeken

Slide 20 - Quizvraag

Wanneer waren
de kruistochten?
A
0-500
B
0-1500
C
500-1000
D
1000-1500

Slide 21 - Quizvraag

Wat zijn: Kruistochten
A
gewapende tocht van christenen om land op niet christenen te veroveren.
B
Tocht langs een kruispunt
C
Gelovigen die lopend kruisen gingen verspreiden
D
Een tocht naar een verboden gebied

Slide 22 - Quizvraag

Waarom was een heer blij met de opkomst van de steden.
A
Hij hoefde zelf minder te doen in het bestuur.
B
De steden boden meer veiligheid.
C
Door belastingen kreeg hij meer inkomsten.
D
Hij kon op de markt zijn overschotten verkopen.

Slide 23 - Quizvraag


opkomst steden was gunstig voor:
A
horigen: in steden waren zij na een jaar en een dag vrij!
B
adel: zo konden zij meer belasting innen.
C
Zowel A als B
D
geestelijken: in steden konden zij hun producten verkopen.

Slide 24 - Quizvraag

Welke stand ontwikkelde zich door de opkomst van de steden?
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 25 - Quizvraag

De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden hoort in tijdvak...?
A
Tijdvak 1
B
Tijdvak 2
C
Tijdvak 3
D
Tijdvak 4

Slide 26 - Quizvraag

Op welke manier kreeg men niet meer vrijheid door de opkomst van steden?
A
Minder belastingen voor boeren
B
Minder herendiensten voor boeren
C
Vorsten kregen meer geld voor hofhouding
D
Meer stadsrechten voor steden

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste kenmerk van de opkomst van de steden
A
het hofstelsel
B
het ontstaan van ruilhandel
C
het ontstaan van een geldeconomie
D
het feodale stelsel

Slide 28 - Quizvraag

Hoe kwam het dat de opkomst van steden uiteindelijk de positie van de adel verzwakte?
A
Het feodale stelsel was gebaseerd op trouw en loyaliteit, door de geldeconomie werkte dit niet meer
B
De steden werden rijker en konden zo steeds meer vrijheden kopen, zo had de heer geen invloed meer
C
Steden werden rijk en konden zichzelf verdedigen, en hadden de bescherming van de heer niet nodig
D
zowel a, b als c

Slide 29 - Quizvraag


Slide 30 - Open vraag

In het hofstelsel:
A
geeft de heer bescherming aan de horige
B
moesten horigen herendiensten verrichten
C
geeft de horige een deel van de opbrengst van het land aan de heer
D
helpt de heer de horige op het land tijdens de oogsttijd

Slide 31 - Quizvraag

In het hofstelsel
A
Is een vrije boer niets verplicht richting de heer.
B
Verricht een vrije boer herendiensten.
C
Betaalt de horige met opbrengsten van het land zijn heer
D
Helpt de heer de horige op het land tijdens de oogsttijd

Slide 32 - Quizvraag

Het hofstelsel is een
A
Sociaal-economisch systeem.
B
politiek/bestuurlijk systeem.

Slide 33 - Quizvraag

Wat hoort niet bij het hofstelsel ?
A
Heer
B
Horige
C
Domein
D
Geestelijke

Slide 34 - Quizvraag

In de zesde eeuw brak voor de eerste keer een pestepidemie uit in het Oost-Romeinse Rijk: er stierven miljoenen mensen en de samenleving raakte ontwricht.
Hoewel in de zevende en achtste eeuw ook nog uitbraken van de pest voorkwamen, bleef de eerstvolgende grote, zeer dodelijke pestepidemie uit tot 1347.
Verklaar met een kenmerkend aspect van de vroege middeleeuwen waardoor grote pestepidemieën in die periode bijna niet voorkwamen in West-Europa.

Slide 35 - Open vraag


Slide 36 - Open vraag