In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat is een personele inkomensverdeling (Lorenzcurve)?
A
De verdeling van inkomen binnen een organisatie
B
Een verdeling van het totale inkomen in een land over de inwoners.
C
De manier waarop je je inkomen verdeelt over je uitgaven
D
Hoe het inkomen op aarde is verdeeld over de verschillende landen
Slide 3 - Quizvraag
Hoe groter de buik van een Lorenzcurve hoe groter de
A
Inkomensgelijkheid
B
Inkomensongelijkheid
C
bevolking
D
bevolkingstoename
Slide 4 - Quizvraag
Bij de diagonale lijn van de Lorenzcurve
A
zijn de inkomensverschillen groot
B
zijn er geen inkomensverschillen
C
zijn de inkomensverschillen klein
D
verdient iedereen evenveel
Slide 5 - Quizvraag
Ik beheers het onderdeel: procentuele inkomensverdeling
Ja
Twijfel
Nee
Slide 6 - Poll
Slide 7 - Tekstslide
Het CPI geeft het volgende weer
A
indexcijfer van de overheidsbelasting
B
indexcijfer mbt de consumentenprijzen
C
indexcijfer mbt consumenten uitgaven
D
indexcijfer van het centraal planbureau
Slide 8 - Quizvraag
Inflatie van 4%, wat is het consumentenprijs indexcijfer (CPI)?
A
104
B
96
C
4
D
0.04
Slide 9 - Quizvraag
In een jaar tijd stijgt de consumptieprijsindex (CPI) met 2% In hetzelfde jaar stijgen de nominale lonen gemiddeld met 5%. Hoeveel % steeg het reële loon (koopkracht)?
A
2,5%
B
2,9%
C
3,0%
D
3,1%
Slide 10 - Quizvraag
wat
weging
index
kleding
35%
108
voeding
25%
112
huisvesting
40%
90
A
CPI = 99,2
B
CPI = 101,8
C
CPI = 103,4
D
CPI = 102,4
Slide 11 - Quizvraag
Ik beheers het onderdeel: Koopkracht, CPI en inflatie
Ja
Twijfel
Nee
Slide 12 - Poll
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
wanneer is er sprake van 'rente op rente'?
A
variabele rente
B
vaste rente
C
enkelvoudige rente
D
samengestelde rente
Slide 15 - Quizvraag
William heeft € 350 op een spaarrekening (samengestelde rente) gezet. Het rentepercentage is 2,7%. Wat is het rentebedrag na 5 jaar?
A
€ 9,45
B
€ 49,87
C
€399,87
D
€ 47,25
Slide 16 - Quizvraag
Je leent €15.000 met een looptijd van vijf jaar en betaalt in maandtermijnen van €300,-. Wat zijn de kredietkosten?
A
€300
B
€3000
C
€15000
D
€18000
Slide 17 - Quizvraag
Ik beheers het onderdeel: Rente (sparen en lenen)
Ja
Twijfel
Nee
Slide 18 - Poll
Slide 19 - Tekstslide
De nettowinst in 2015 was €40.000 In 2016 was de nettowinst €45.000 Met hoeveel % is de nettowinst toegenomen?
A
10,5%
B
12,2%
C
13,5%
D
12,5%
Slide 20 - Quizvraag
Brutowinst is €500,- Mijn bedrijfskosten zijn €300,- Nettowinst = ...
A
€800,-
B
- €200,-
C
€200,-
D
€300
Slide 21 - Quizvraag
Reken het percentage uit
Bereken de brutowinst en de nettowinst.
A
Bruto: € 25.440
Netto: € 4.450 winst
B
Bruto: € 24.450
Netto: € 4.540 verlies
C
Bruto: € 24.450
Netto: € 4.540 winst
D
Bruto: € 25.440
Netto: € 4.450 verlies
Slide 22 - Quizvraag
Wat is de brutowinstopslag?
A
De inkoopprijs.
B
Het verlies.
C
Het bedrag dat de winkelier bij de inkoopprijs optelt.
D
Het hele bedrag dat de klant moet betalen voor het product.
Slide 23 - Quizvraag
Het spel Rummikub hebben we voor €20,- ingekocht. De brutowinstopslag is 75%. Wat is de verkoopprijs?
A
€30,-
B
€15,-
C
€27,-
D
€35,-
Slide 24 - Quizvraag
Inkoopwaarde: € 4,00. Brutowinstopslag: 20%. BTW 21%. De consumentenprijs is
A
€ 5,80
B
€ 5,81
C
€ 5,85
D
€ 5,75
Slide 25 - Quizvraag
Ik beheers het onderdeel: brutowinst en nettowinst berekenen
Ja
Twijfel
Nee
Slide 26 - Poll
is de Consumentenprijs inclusief btw of exclusief btw?
A
inclusief
B
exclusief
Slide 27 - Quizvraag
Een broodje kost inclusief BTW €2,50. De btw is 9%. Wat is de prijs exlusief btw?
A
€ 2,72
B
€ 2,06
C
€ 2,36
D
€ 2,29
Slide 28 - Quizvraag
Een boek kost exclusief BTW €18,-. De btw is 21%. Wat is de prijs inclusief btw?
A
€ 21,78
B
€ 14,22
C
€ 3,78
D
€ 85,71
Slide 29 - Quizvraag
Ik beheers het onderdeel: Rekenen met BTW
Ja
Twijfel
Nee
Slide 30 - Poll
Slide 31 - Tekstslide
Nikita wil nieuwe schoenen. Is dit vraag of aanbod?
A
Vraag
B
Aanbod
Slide 32 - Quizvraag
De supermarkt heeft chocolade in de aanbieding. Gaat deze beschrijving over vraag of aanbod?
A
Vraag
B
Aanbod
Slide 33 - Quizvraag
Het snijpunt van vraag en aanbod noem je:
A
optimaal
B
nulpunt
C
geen winst geen verlies
D
evenwicht
Slide 34 - Quizvraag
Bij welke prijs en hoeveelheid ontmoeten vraag en aanbod elkaar?