11 Fokkerij en selectie

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DierverzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Thema 11 Fokkerij & selectie

Slide 2 - Tekstslide

Waar denk je aan bij fokkerij?

Slide 3 - Woordweb

Wat houdt fokkerij in?
Fokken is het bewust combineren
van ouderdieren.

Een nieuwe generatie fokken die de gewenste eigenschappen van de ouders heeft behouden en waarbij de minder goede eigenschappen zijn verbeterd.

Slide 4 - Tekstslide

Fokdoel
Elke veehoud(st)er bepaalt zijn/haar eigen fokdoel voor de veestapel. Dit kan bijvoorbeeld gericht zijn op exterieur, melkproductie en/of gehaltes. 
Als de strategie vast staat,  worden stieren gekozen die passen bij dit fokdoel. Tenslotte kijk je per individueel dier welke stier het beste past. 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn voor jouw/jullie VKO-bedrijf belangrijke punten die in het fokdoel naar voren komen?

Slide 7 - Open vraag

Genetica
Onderdeel van fokkerij is de genetica. 

 ‘Erfelijkheidsleer’
 Het beschrijven en verklaren van genetica. Het inzicht dat dieren eigenschappen erven van beide ouders.

Altijd van beide ouders 50%

Slide 8 - Tekstslide

Genotype, fenotype en milieu
50% van de vader, 50% van de moeder



Waarom heb je een andere haarkleur dan je broer/zus?
Hoe kan het dat je wel op elkaar lijkt, maar ook weer niet?


Slide 9 - Tekstslide

Iedereen is uniek, dat komt door de volgende punten:



- Iedereen heeft unieke genencombinaties
- Sommige eigenschappen zijn dominant, andere recessief
- Het milieu waarin je opgroeit

Slide 10 - Tekstslide

Genotype is hetgeen dat bij je geboorte vastgelegd is, dus:

50% van vader, 50% van moeder

Dit blijft je leven lang hetzelfde, denk bv. aan je oogkleur

Slide 11 - Tekstslide

Fenotype = zichtbare kenmerken van een organisme (bijv. mens of dier). Je kunt bijvoorbeeld je haren verven, waardoor je fenotype verandert.

Genotype is vastgelegd in jouw genen, niet alles is zichtbaar van jouw genen.



Slide 12 - Tekstslide



Fenotype = genotype + milieu


Je genen en je milieu (je opvoeding & latere keuzes) bepalen het fenotype. 










Twee broers na 70 jaar herenigd -> Wat valt je op in het filmpje kijkend naar genotype en fenotype?
Filmpje starten bij 6:10 minuut: https://www.ad.nl/buitenland/tweelingbroers-zien-elkaar-na-70-jaar-voor-het-eerst~a8dfba6f/ 

Slide 13 - Tekstslide

De melkproductie is voor 40% genetisch bepaald, 60% is milieu & fenotype.



Een eeneiige tweeling die je uit elkaar haalt, zullen zich allebei heel anders ontwikkelen wanneer ze op 2 verschillende bedrijven worden groot gebracht, hoewel ze genetisch gelijk zijn.

Slide 14 - Tekstslide

Erfelijkheidsgraad
De erfelijkheidsgraad bepaalt de mate waarin een kenmerk erfelijk is


Sommige kenmerken zijn dominant (bruine oogkleur, hoornloos).

Blauwe ogen x bruine ogen = meestal bruine ogen

Vruchtbaarheid heeft een lage erfelijkheidsgraad, goede kengetallen voor vruchtbaarheid duidt dus over het algemeen op goed management.

Slide 15 - Tekstslide

Erfelijkheidsgraad 1 betekent -> genetische verschillen worden alleen veroorzaakt door genetica. Erfelijkheidsgraad 0 betekent dat de omgeving de verschillen bepaalt.

Daarbij zijn sommige dingen ‘makkelijk’ overerfbaar en andere kenmerken veel lastiger.


  Hoogtemaat -> 0,52             Robuustheid -> 0,14
 Karakter -> 0,11       Melk -> 0,57      Vet -> 0,58            Eiwit -> 0,50


Slide 16 - Tekstslide


Hoe hoger de erfelijkheidsgraad, hoe groter de kans dat bepaalde eigenschappen snel verbeteren (of verminderen).


Hoe lager de erfelijkheidsgraad, hoe langer het duurt voordat je veestapel beter presteert.


Het is belangrijk om te weten hoe genetica werkt, om genetisch beter fokmateriaal af te leveren.


Daarbij moet onthouden worden dat het milieu een grote rol speelt

Slide 17 - Tekstslide

100 = index

Slide 18 - Tekstslide

Het verschil tussen een stier met 100 zet je naast een stier van 104. Wat wordt er van de nakomeling van de stier met 104 punten verwacht?

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Fokken = gokken en dus ook rekening houden met spreiding.

Slide 22 - Tekstslide

Inteelt & heterosis
In de veehouderij heb je te maken met inteelt en de tegenhanger heterosis. 

Slide 23 - Tekstslide

Wat is heterosis?
A
De nakomeling presteert volgens verwachting
B
De nakomeling presteert beter dan verwacht
C
De nakomeling presteert slechter dan verwacht

Slide 24 - Quizvraag

De nakomeling presteert beter

Slide 25 - Tekstslide

Inteelt/lijnenteelt
Inteelt, ook wel lijnenteelt maakt dat de nakomeling minder goed presteert dan verwacht (= inteeltdepressie). Dit verhoogt ook de kans op aangeboren afwijkingen. 

Wanneer er met 1 ras gefokt wordt, is inteelt vrijwel onmogelijk. Sommige fokprogramma's geven wel aan of en hoeveel sprake er is van inteelt (zoals SAP), aAa houdt hier geen rekening mee. Dan is het dus aan de veehouder om inteelt te beperken. 

Slide 26 - Tekstslide

Het vervolg van deze les:
Kahoot! ter voorbereiding op de toets (10 mei)

In VKO-groepen uiteen

Slide 27 - Tekstslide