4.0 Paragraaf 1 en 2 Versnellen en traagheid H16 kracht en beweging

versnellen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

versnellen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Hoe groter de kracht, des te groter de versnelling.
Hoe groter de massa, des te kleiner de versnelling
Het linker blokje heeft de grootste versnelling
Het linker blokje heeft de grootste versnelling.

Slide 3 - Tekstslide

traagheid
in het vorige voorbeeld zag je dat een voorwerp met een grotere massa moeilijker in beweging te brengen is, dit geldt ook voor het afremmen van voorwerpen met een grote massa. je zegt dan ook dat voorwerpen met een grote massa een grote traagheid hebben.

Slide 4 - Tekstslide

traagheid
Traagheid 

Voorwerpen met een grote massa hebben een grote traagheid 

Voorwerpen met een grote massa zijn moeilijker in beweging te brengen, dan voorwerpen met een kleine massa. Dat wil zeggen het kost meer kracht om een voorwerp met een grote massa dezelfde versnelling te geven als een voorwerp met een kleine massa. Voorwerpen met een grotere massa versnellen minder en komen dus trager in beweging. Dit zelfde principe geldt voor het afremmen van voorwerpen.

Slide 5 - Tekstslide

versnellen en vertragen
F = m x a

F = (netto)kracht in newton
m = massa in kg
a = versnelling/ vertraging in m/s^2

Slide 6 - Tekstslide

F = m x a     -->     a = F / m

Slide 7 - Tekstslide

F = m x a     -->     a = F / m
links: om eerlijk te kunnen vergelijken wat de invloed van de massa is op de grootte van de versnelling moet je alleen de massa variabel maken (2 verschillende waarden kiezen voor de massa) de overige grootheden moet je hetzelfde houden. F moet dus in beide situaties (situatie 1 en 2) hetzelfde worden gekozen.

Rechts: hetzelfde geldt hier voor het eerlijk vergelijken van de invloed van de kracht op de versnelling. Alleen de kracht variëren, de overige grootheden (de massa) constant houden.
m2 is groter dan m1, hoe groter de massa, des te kleiner de versnelling (a).
a2 moet dus kleiner zijn dan A1.
F2 is groter dan F1, hoe groter de kracht, des te groter de versnelling. a2 moet dus groter zijn dan a1.

Slide 8 - Tekstslide

Bekijk de afbeelding en beantwoord de volgende vraag:

De traagheid van de auto is.....
A
Even groot als de traagheid van de motor
B
Kleiner dan de traagheid van de motor
C
Groter dan de traagheid van de motor
D
Je kunt uit de gegevens niets opmaken over traagheid.

Slide 9 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding en beantwoord de volgende vraag. Bereken de versnelling van de auto in m/s^2. Noteer alleen het getal, geen eenheid. Gebruik indien nodig een komma.
TIP noteer je gegevens, formule en berekening op een kladblaadje. Deze Fotografeer en upload je op de volgende dia.

Slide 10 - Open vraag

herhaling krachten

Slide 11 - Tekstslide

wanneer een voorwerp beweegt met constante snelheid.
Welke uitspraak is waar?
A
Je kunt niets over de krachten zeggen
B
Er werken geen krachten
C
De kracht in de bewegingsrichting is het grootst
D
De resulterende kracht is 0N

Slide 12 - Quizvraag

Willem trekt aan een slee (48kg). Hij trekt in een horizontale richting met een kracht naar rechts. De wrijvingskracht is constant en bedraagt 240N. Hoe groot is de kracht waarmee Willem trekt als de slee een versnelling heeft?
A
Kleiner dan 240N
B
Precies 240N
C
Groter dan 240N
D
Dat kun je niet weten

Slide 13 - Quizvraag

Willem trekt aan een slee (48kg). Hij trekt in een horizontale richting met een kracht naar rechts. De wrijvingskracht is constant en bedraagt 240N. Hoe groot is de versnelling van de slee?
A
5 m/s^2
B
2 m/s^2
C
0,5 m/s^2
D
0,2 m/s^2

Slide 14 - Quizvraag

kracht berekenen

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

a = 11,2 m/s^2
m = 285kg
F = ? N

F = m x a
F = 285 x 11,2 = 3192N = 3,19 x 10^3N

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide


m = 325kg
tb = 0s
te = 10s
bij het wegrijden (vanuit stilstand) —> vb = 0 m/s
ve = 50 km/h = 13,9 m/s
F = ? N
a=(vevb):(tetb)
a = (13,9 - 0) : (10 - 0) = 13,9 : 10 = - 1,4 m/s^2
F = m x a (a is nog onbekend dus eerst uitrekenen!)
F = m x a = 325 x 1,4 = 451,4.. = 4,5 x 10^2N

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

F = m x a

( de massa komt slechts voor in 2 formules, namelijk in F = m x a en in rho = m / V de kaatste heeft te maken met dichtheid en volume niet met versnellen en optrekken)


rolwrijving 

( de luchtwrijving is afhankelijk van de stroomlijnen van de auto, massa maakt daarbij niet uit. bedenk een walvis is heel zwaar en beweegt toch snel en soepel door het water, omdat deze heel gestroomlijnd is en dus weinig wrijving van het water ondervindt. de nettokracht hangt ook af van de kracht van de motor en dus niet alleen van de massa. een hele zware auto met een hele grote en krachtige motor kan toch nog sneller optrekken dan een auto die niet zo zwaar is maar een kleine motor heeft)

Slide 21 - Tekstslide