In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Kijk- en luistervaardigheid
Find my phone
Slide 1 - Tekstslide
Na deze les:
* Weet je wat een documentaire is.
* Heb je de begrippen objectief en subjectief herhaald.
* Kun je aangeven of iets een hoofdzaak of een bijzaak is.
Slide 2 - Tekstslide
Documentaire
Een documentaire is een film of radioprogramma, waarin de maker een beeld schetst van een verschijnsel, gebeurtenis of persoon uit de realiteit, bijvoorbeeld uit de politiek, sport, wetenschap of geschiedenis.
Slide 3 - Tekstslide
Objectief en subjectief
In een documentaire krijg je meestal objectieve informatie over een onderwerp. Dit is controleerbare, feitelijke informatie.
Toch bevatten sommige documentaires ook wel subjectieve informatie. Dat hangt af van de documentairemaker, die de informatie en de wijze waarop hij die brengt kan sturen.
Slide 4 - Tekstslide
wat is een documentaire?
A
een speelfilm
B
een waargebeurde verfilming
C
een stripverhaal
D
drama/actiefilm
Slide 5 - Quizvraag
Een documentaire heeft als doel...
A
amuseren
B
informeren
C
discussiëren
D
activeren
Slide 6 - Quizvraag
Voor journalisten is het belangrijk om objectief te zijn in hun verslaggeving. Wat is objectief?
A
Feitelijk
B
Mening/oordeel
Slide 7 - Quizvraag
Opdracht 9a: Horen de woorden bij objectief of subjectief?
subjectief
objectief
feitelijk
bevooroordeeld
gekleurd
neutraal
onpartijdig
partijdig
persoonlijk
vooringenomen
zakelijk
Slide 8 - Sleepvraag
Wat is een hoofdzaak?
A
Het onderwerp van de tekst.
B
De belangrijkste info uit een tekst.
C
Een voorbeeld of uitleg ergens bij.
D
Een samenvatting van de tekst in één zin.
Slide 9 - Quizvraag
Wat zijn geen bijzaken?
A
voorbeelden
B
de informatie in de kernzinnen
C
details
D
uitleg
Slide 10 - Quizvraag
Hoofdzaak of bijzaak?
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak
Slide 11 - Quizvraag
Hoofdzaak of bijzaak?
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak
Slide 12 - Quizvraag
Find My Phone
Je gaat kijken naar een documentaire over wat er gebeurt als je telefoon wordt gestolen. Meestal wordt deze direct doorverkocht, maar je kunt via een speciale app je telefoon volgen. Ook kun je nog beeld- en geluidsopnamen maken.
De documentairemaker liet zijn telefoon bewust stelen om te zien wat er daarna mee gebeurt.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
Welke manier is gebruikt om Find My Phone in te leiden?
A
Een kort, grappig of bijzonder verhaal vertellen.
B
De aanleiding voor het spreken / gesprek noemen.
C
Een of meer vragen over het onderwerp stellen.
D
Het onderwerp aankondigen.
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het onderwerp? Gebruik maximaal vier woorden.
Slide 16 - Open vraag
Formuleer de hoofdgedachte van deze aflevering in een goedlopende zin.
Slide 17 - Open vraag
Wat is het doel van de documentairemaker?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Overhalen
D
Amuseren
Slide 18 - Quizvraag
Is de informatie die je in deze aflevering krijgt betrouwbaar? Onderbouw je antwoord met twee redenen.
Slide 19 - Open vraag
Wat is de functie van het beeldgebruik? Licht je antwoord toe.
Slide 20 - Open vraag
Zijn de volgende zinnen uit de aflevering een hoofdzaak of een bijzaak?
Hoofdzaak
Bijzaak
'In Amsterdam worden per dag ongeveer zeventien telefoons gestolen.'
'Ik was nog nooit zo blij geweest dat er iets van me was gestolen.'
'Mijn telefoon is net gestolen in Amsterdam.'
'Laten we gaan kijken of we hem kunnen volgen.'
'In de belgeschiedenis kwam ik twee opvallende nummers tegen.'
Slide 21 - Sleepvraag
In de documentaire komt een aantal typische telefoontermen voor. Leg uit wat bedoeld wordt met 'locatiegeschiedenis'.
Slide 22 - Open vraag
Omschrijf in je eigen woorden wat een 'back-up' is.
Slide 23 - Open vraag
Wat wordt er bedoeld met: 'Ik realiseerde me dat de band die ik met hem had opgebouwd, compleet eenzijdig was.'
Slide 24 - Open vraag
Vat de hoofdzaken van de documentaire 'Find My Phone' samen in ongeveer zeventig woorden. Zorg ervoor dat iemand die de documentaire niet gezien heeft je samenvatting ook begrijpt.
Slide 25 - Open vraag
Wat heb je geleerd?
* Je weet wat een documentaire is.
* Je hebt de begrippen objectief en subjectief herhaald.
* Je kunt aangeven of iets een hoofdzaak of een bijzaak is.