Naamvallen
1 / 27
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat is het ''onderwerp'' in het Duits?
Slide 3 - Woordweb
Wat is het verschil tussen: het onderwerp en lijdend voorwerp?
Slide 4 - Woordweb
Wat gebeurt er bij meewerkend voorwerp?
Slide 5 - Woordweb
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Lijdend voorwerp
Onderwerp
Meewerkend voorwerp
Den Mann
die Frau
das Kind
Der Mann
die Frau
das Kind
Dem Mann
der Frau
Dem Kind
Slide 11 - Sleepvraag
Waar staat de eerste naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 12 - Quizvraag
Waar staat de vierde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 13 - Quizvraag
Waar staat de derde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 14 - Quizvraag
timer
1:00
Welke voorzetsels krijgen altijd de 3e nv?
Slide 15 - Woordweb
Slide 16 - Video
timer
1:00
Welke voorzetsels krijgen altijd de 4e nv?
Slide 17 - Woordweb
Slide 18 - Video
De man koopt een boek voor mij.
Wat is het lijdendvoorwerp
Wat is het lijdendvoorwerp
A
De man
B
koopt
C
een boek
Slide 19 - Quizvraag
Hij geeft (aan) het meisje een boek.
Wat is het meewerkend voorwerp
Wat is het meewerkend voorwerp
A
het meisje
B
een boek
C
Hij
Slide 20 - Quizvraag
Slide 21 - Tekstslide
Wanneer krijg je een 3e/4e naamval bij de keuzevoorzetsels?
3e naamval
4e naamval
Slide 22 - Sleepvraag
Ich gebe mein.. Mutter ein.. Tasche
A
meine / einer
B
meiner / eine
C
meine / eine
D
meinem / einer
Slide 23 - Quizvraag
Ich habe ein.... Geschenk (o) gekauft.
A
eine
B
ein
C
einem
D
einen
Slide 24 - Quizvraag
Mustafa und Dagmar sind in d_____ Disko____ (v).
A
die
B
der
C
dem
D
den
Slide 25 - Quizvraag
Deine Fußballschuhe sind auf d_____ Bett____ !
A
die
B
der
C
dem
D
den
