Oefentoets Woordenschat

Oefentoets woordenschat
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent het woord actueel?
A
hoe belangrijk het is, waarde
B
mening
C
op dit moment belangrijk
D
plaats, plek

Slide 2 - Quizvraag

Wat betekent het woord historische?
A
hoe belangrijk het is, waarde
B
op dit moment belangrijk
C
wat te maken heeft met gebeurtenissen uit het verleden
D
mening

Slide 3 - Quizvraag



Noteer de betekenis van de onderstreepte woorden.
Als ik mijn ex-vriendin zie, begint ze meteen oude koeien uit de sloot te halen

Slide 4 - Open vraag


Noteer de betekenis van de onderstreepte woorden.

 Toen Tanja op haar nieuwe school begon, wilde ze schoon schip maken.

Slide 5 - Open vraag


Welk woord past op de open plek?

Meneer Derksen heeft al tijden een........................... met zijn buurvrouw.
A
aanleiding
B
conflict
C
poging doen
D
opvatting

Slide 6 - Quizvraag


Welk woord past op de open plek?

De ...............................voor de ruzie is dat de hond in haar tuin poept.
A
aanleiding
B
de opvatting
C
conflict
D
activeren

Slide 7 - Quizvraag


Welk woord past op de open plek?

Het tv-programma De Rijdende Rechter gaat nu............om het probleem op te lossen
A
aanleiding
B
activeren
C
dat wil niet zeggen
D
een poging doen

Slide 8 - Quizvraag


Welk woord past op de open plek?

........................ dat buurman en buurvrouw voortaan dikke vrienden zullen zijn.
A
opvatting
B
dat wil niet zeggen
C
aanleiding
D
een poging doen

Slide 9 - Quizvraag


Lees de tekst. Noteer makkelijkere woorden voor de onderstreepte woorden.

U (1) dient een geldig paspoort bij u te hebben. Het is (2) eveneens nodig om (3) vooraf gemaakte reserveringen telefonisch te (4) bevestigen.

Slide 10 - Open vraag


De onderstreepte woorden zijn figuurlijk gebruikt. Noteer de figuurlijke betekenis van de onderstreepte woorden.

Op vakantie in Spanje zijn we onze buurman tegen het lijf gelopen.

Slide 11 - Open vraag


De onderstreepte woorden zijn figuurlijk gebruikt. Noteer de figuurlijke betekenis van de onderstreepte woorden.

 Als je je rijexamen wilt halen, moet je de verkeersregels onder de knie hebben.

Slide 12 - Open vraag


De onderstreepte woorden zijn figuurlijk gebruikt. Noteer de figuurlijke betekenis van de onderstreepte woorden.

De bakker was in de wolken met zijn nieuwe oven. Het brood kreeg daarin een
knapperig korstje.

Slide 13 - Open vraag


De onderstreepte woorden zijn figuurlijk gebruikt. Noteer de figuurlijke betekenis van de onderstreepte woorden.

 Willen jullie allemaal in je oren knopen, dat we morgen het derde uur naar de
brandweerkazerne gaan?

Slide 14 - Open vraag


Je kunt de volgende zin op twee manieren uitleggen. Noteer ze allebei. Let op de onderstreepte woorden.

Hij zat met de handen in het haar, toen de stagiaire zijn kapsel had verprutst.

Slide 15 - Open vraag


Wat betekent het woord amper?
A
andere mogelijkheid
B
bijna niet, nauwelijks
C
maar, aan de andere kant
D
zijn opgebouwd uit

Slide 16 - Quizvraag


Wat betekent het woord bepalen?
A
andere mogelijkeheid
B
bijna niet, nauwelijks
C
zijn opgebouwd uit
D
vaststellen, beslissen

Slide 17 - Quizvraag


Wat betekent het woord echter?

A
bijna niet, nauwelijk
B
maar, aan de andere kant
C
zijn opgebouwd uit
D
vaststellen, beslissen

Slide 18 - Quizvraag

Einde van de oefentoets
Wanneer je meer dan drie fouten hebt, moet je nog even verder leren voor de toets. 

Succes!

Slide 19 - Tekstslide