Snappet Taal Actief Thema 6 week 1 Les 2 stam werkwoord

1 / 20
volgende
Slide 1: Video
TaalBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

TEGENWOORDIGE TIJD = NU

Slide 5 - Tekstslide

Tegenwoordige en verleden tijd
Alles wat er NU gebeurt, noemen we de tegenwoordige tijd

Alles wat er al is gebeurd, noemen we de verleden tijd
Als je de tijd in de zin verandert, 
verander je het werkwoord in de zin.
- Ik loop naar school.
- Ik liep naar school.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

(drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt
C
dronk
D
gedronken

Slide 7 - Quizvraag


Wat is de STAM van het werkwoord drinken?


A
drinken
B
drink
C
dronk
D
gedronken

Slide 8 - Quizvraag

tegenwoordige tijd
verleden tijd
Gisteren was het nog kouder. 
Het is vandaag erg koud.
Jasper poetste zijn tanden. 
We spelen buiten in de sneeuw 

Slide 9 - Sleepvraag

Wat is de STAM van het werkwoord maken?

Slide 10 - Open vraag

Wat is de STAM van het werkwoord schaatsen?

Slide 11 - Open vraag

Wat is het werkwoord?
We lopen de halve dag door de stad.
A
We
B
halve
C
lopen
D
dag en stad

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het werkwoord?
Ik luister naar leuke muziek op spotify.
A
naar
B
luister
C
muziek
D
spotify

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de stam van het werkwoord luisteren?
A
luisteren
B
luister
C
luistert
D
luisterde

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het werkwoord?
Mijn ouders vertellen over vroeger.
A
vertellen
B
ouders
C
vroeger
D
over

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de stam van het werkwoord vertellen?

A
vertellen
B
vertelde
C
vertel
D
vertelt

Slide 16 - Quizvraag

stam van het werkwoord
hele werkwoord
schaatsen
bestaan
schrijf
vragen 
besta
lopen
was
schaats
wassen
schrijven
loop
vraag

Slide 17 - Sleepvraag

Hoe herken je de stam van een werkwoord?

A
aan de wij-vorm
B
aan de jij-vorm
C
aan de hij-vorm
D
aan de ik-vorm

Slide 18 - Quizvraag

De stam van het werkwoord.
Snap het het nu?
Ja(ik ga opdracht 2 maken)
Een beetje (ik ga verder met opgave 3)
Nee(ik ga beginnen met opdracht 1)

Slide 19 - Poll

Werk verder in snappet aan thema 6, week 1, les 2 
Stam van het werkwoord

Slide 20 - Tekstslide