Werkwoordspelling tegenwoordige tijd

werkwoordspelling

Om werkwoorden correct te spellen moet je weten hoe je het onderwerp en de persoonsvorm in een zin kunt vinden. 

Persoonsvorm

1. Maak de zin vragend
2. Zet de zin in een andere tijd

Ik woon in de mooiste stad van Nederland.

Wie zou de chips meenemen?

werkwoordspelling

Onderwerp

1. Stel de vraag 'wie/wat + persoonsvorm'
   Voorbeeld: Ze kreeg een reactie op haar brief
   
   
2. Zet de persoonsvorm in het enkelvoud of meervoud
   Voorbeeld:Welke klasgenoten willen mij feedback geven?

werkwoordspelling

Samengestelde zinnen

Soms bestaat een zin uit meerdere zinnen. Je neomt dat een samengestelde zin. In zo'n zin staan ook meerdere persoonsvormen. Vaak staat er een voegwoord in een samengestelde zin, zoals: en, maar, want, of, omdat.

Voorbeeld: Ik weet zeker dat het nog een keer gebeurt.

Bepaal de persoonsvorm(en) in:
De wedstrijd werd met penalty's beslist

1. de wedstrijd
2. werd

Bepaal de persoonsvorm(en) in:
Hij werkt bij de krant als journalist.

1. werkt
2. hij

Bepaal de persoonsvorm(en) in:
Dit zijn de servers die ons bedrijf zorgvuldig beheert.

1. zijn
2. dit
3. de servers
4. beheert

Bepaal het onderwerp in:
Mijn dochter luistert vaak naar muziek.

1. mijn dochter
2. luistert
3. vaak
4. naar muziek

Bepaal het onderwerp in:
Vandaag repareert de monteur onze verwarming.

1. vandaag
2. repareert
3. de monteur

tegenwoordige tijd

Om de persoonvorm in de tegenwoordige tijd te vervoegen, moet je weten wat de ik-vorm van een werkwoord is. De ik-vorm vind je meestal door -en van het hele werkwoord te halen.

onderwerp      persoonsvorm        werken          vinden

ik                          ik-vorm                       werk                 vind

je/jij/u                  ik-vorm + t                 werkt                vindt

hij/zij/het            ik-vorm + t                 werkt                vindt

wij/jullie/zij        hele werkwoord       werken             vinden

Hoe spel je:
Hij (serveren) de koffie aan de medewerkers

1. server
2. serveer
3. serveert

Hoe spel je:
Zij (verbranden) haar hand aan het het vuur.

1. verbrandt
2. verbrand

Theorie

Bladzijde 60 t/m 69 Starttaal Compact handboek

TIP: gebruik het schema werkwoordspelling op bladzijde 192 van je boek!