8 juni Herhaling pto-4

Welkom havo 3A
Pak erbij:
  • schrift/map
  • pen 
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom havo 3A
Pak erbij:
  • schrift/map
  • pen 

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag donderdag 8 juni
Herhalen voor pto-4: 
lessen 30, 31, 35, 37, 38, 39, 40 en 45. 

Veel herhaling en uitleg, dus let op.




Slide 2 - Tekstslide

Woensdag 14 juni - lesuur 5
Jullie schrijven de boekopdracht ín de klas. 
Neem mee: pen + leesboek

Slide 3 - Tekstslide

poëzie

Slide 4 - Woordweb

Leerdoelen
R: Ik weet wat poëzie is en welke vormkenmerken er zijn. 


Les 37, 38

Slide 5 - Tekstslide

poëzie of proza?

Slide 6 - Tekstslide

Typografie




  • verschillende lettertypes
  • zetwijzen (vet, cursief)

Hoe speelt typografie een rol?

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen
R: Ik ken verschillende rijmsoorten.

I: Ik kan straks zelf een gedicht schrijven dat voldoet aan poëtische vormkenmerken.


Slide 8 - Tekstslide

Wat voor rijm zie je hiernaast? 

  • eindrijm
  • alliteratie (medeklinkerrijm)
  • assonantie (klinkerrijm)
  • volrijm
  • gelijkrijm (rijk rijm)

Slide 9 - Tekstslide

Wat voor rijm zie je hiernaast? 

  • eindrijm
  • alliteratie (medeklinkerrijm)
  • assonantie (klinkerrijm)
  • volrijm
  • gelijkrijm (rijk rijm)

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoelen
R: Ik weet wat poëzie is en hoe een dichter betekenis aan zijn gedicht kan toevoegen.

T1: Ik kan benoemen hoe een dichter in een gedicht betekenis toevoegt.

T2: Ik kan uitleggen wat ik denk dat de betekenis is van een gedicht.



Slide 11 - Tekstslide

Betekenis
Wat betekent een gedicht?

Wat wil de dichter zeggen?

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoelen
R: Ik weet de betekenis van spreekwoorden. 

T1: Ik kan spreekwoorden herkennen en kan de betekenis beschrijven a.d.h.v. een tekst.  
Les 35

Slide 13 - Tekstslide

Spreekwoorden
Als je niet weet wat dit betekent, hoe kom je hier dan achter?

Probeer het voor je te zien. / Maak het letterlijk.

Weet je het dan al?

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeelden

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeelden
Hoor je het kwartje vallen? (iets begrijpen)
Met vuur spelen (iets gevaarlijks doen)

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen
R: Ik weet wat een dialoog is en ken het verschil tussen directe en indirecte rede. 

I: Ik kan een dialoog schrijven met daarin de directe en indirecte rede. 
Les 40
Ook relevant voor de boekopdracht!

Slide 17 - Tekstslide

Dialoog
Directe rede > Letterlijk + aanhalingstekens
Voorbeeld: Petra zei: "Morgen wil ik eigenlijk uitslapen."
 
Indirecte rede > Niet letterlijk, bijzin
Voorbeeld: Petra zei dat ze eigenlijk wel wilde uitslapen. 

 Parafraseren > Eigen en andere woorden
Voorbeeld: Petra wilde morgen eens uitslapen. 

Slide 18 - Tekstslide

Leerdoelen
R: Ik weet hoe setting en sfeer een bijdrage leveren aan het beschrijven van een verhaal. 

T2: Ik weet wat niet-statische werkwoorden zijn en hoe ik die toepas in een tekst. 

I: Ik kan een gebeurtenis beschrijven met een toepasselijke setting en sfeer. 
Les 39
Ook relevant voor de boekopdracht!

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld
Kars is in land A. Hij kijkt vanaf een bergtop naar de trein gevuld met wapens. Met die wapens zullen de inwoners van land B en C elkaar overhoop schieten. Kars hoort een klok luiden, hij ziet verschillende artsen nog snel de laatste spullen inpakken. Zij gaan ook op weg naar land B en C, maar met een ander doel: ze zullen de gewonde mensen verplegen.
Hij voelt verdriet, hopeloosheid, machteloos.

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen
R: Ik weet wat de kenmerken en functies zijn van verschillende zinsdelen in een zin.

T1: Ik kan de verschillende zinsdelen benoemen. 
Les 30

Slide 21 - Tekstslide



Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Voorzetselvoorwerp
Bijwoordelijke bepaling


Bijvoeglijke bepaling
Bijstelling
Samengestelde zinnen 
----
Samengestelde zin: 2x hoofdzin: 
Onderwerp direct naast persoonsvorm

Samengestelde zin: hoofdzin + bijzin:
onderwerp staat niet naast de persoonsvorm OF je kunt er iets tussen plaatsen

Zie pg. 198 en 199 voor voorbeelden
Les 30 deel 1 (al geweest bij PTO-3)
Les 30 deel 2 >>> belangrijk!

Slide 22 - Tekstslide

Leerdoelen
R: Ik ken het verschil tussen taal, dialect en taalvariëteiten. 

T1: Ik kan leenwoorden en neologismen van elkaar onderscheiden. 


Les 31

Slide 23 - Tekstslide

Taal = Nederlands
Dialect = Haags (uit Den Haag), Zeeuws (uit Zeeland) 

's-Gravenhage = Den Haag
's- = des
Komt uit Middelnederlands.

Slide 24 - Tekstslide

Leenwoord: woord geleend uit een andere taal
Engels: computer > Nederlands: computer 

neologisme: een passend (nieuw) woord 
Engels: computer > Frans: ordinateur (en niet 'computer')



Slide 25 - Tekstslide

Leerdoelen
T1: Ik kan fouten als verkeerd verwijswoord, incongruentie en verhaspelingen herkennen in een tekst en verbeteren. 

Les 45

Slide 26 - Tekstslide

- Verkeerd verwijswoord
voorbeeld: Het meisje die in de bibliotheek zat. > het meisje: dat meisje

- Incongruentie
Persoonsvorm is enkelvoud, onderwerp meervoud (of andersom)
voorbeeld: De honden die eerst aan het spelen waren met een kat, graaft in de kuil.

- Verhaspelingen:
Het door elkaar halen van uitdrukkingen
voorbeeld: Nu komt de aap uit het gootsteenkastje. (mouw) 


Slide 27 - Tekstslide

Extra voorbereiding
Zie LessonUp voor lessen en uitleg
Zie Teams voor oefenmateriaal

Slide 28 - Tekstslide