Paragraaf 2.2 De DDR en BRD.
Dolores Thijs, een Belgisch meisje, woont van 1956 tot 1959 met haar ouders in Oost-Berlijn, waar haar vader correspondent is van een Belgische krant en waar zij naar de middelbare school gaat. Over het begin van het nieuwe schooljaar in 1957 herinnert zij zich: Tevergeefs keek ik uit naar Evi. ...Misschien had Evi ook geen zin meer gehad in deze school. Maar waarom had ze me niets verteld? Of op zijn minst een adres nagelaten? Waarvoor waren zij op de vlucht geslagen? Ik voelde me verraden. (...) Frau Kirschnick hield het op Republikflucht1), een woord dat ze fluisterend uitsprak, zodat het wel iets heel ergs moest zijn. Ik vroeg mijn vader wat het betekende. Volgens hem was het van toepassing op domoren die liever niet in de DDR woonden. "Waarom?", wilde ik weten. Hij antwoordde met tegenzin: "Kijk, het komt eigenlijk hierop neer. De staat betaalt bijvoorbeeld jouw opleiding als arts of ingenieur. Dat kost veel geld en wordt opgebracht door de arbeidersklasse. Dus wie na zijn studie liever naar het Westen gaat omdat hij daar misschien meer kan verdienen, ontneemt de hardwerkende mensen hier de vruchten van hun arbeid. Maar deze staat heeft die ingenieur of arts ook nodig. Daarom wordt het als een misdaad beschouwd als zo iemand het land verlaat."
Daar moest ik even over nadenken. "Dus als ik hier een balletopleiding volg (...) en ik ga in Moskou dansen, dan bega ik een misdaad." Mijn vader zuchtte: "Neeee, alleen als je in New York zou gaan dansen." Dat verschil begreep ik niet. Maar hij had geen zin meer om het me uit te leggen.