Nederlands taak 5 opdracht 4

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
 Nederlands :  Persoonsvorm
en onderwerp.


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startklaar 
       
       Pak je Chromebook/ laptop voor je
       Start je Chromebook/ laptop op
       Log in op www.lessonup.app 
       Stop je telefoon in je tas of in je jas
      
timer
2:30

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van de les ...
  • weet ik hoe ik de persoonsvorm kan vinden.
  • weet ik hoe ik het onderwerp kan vinden.

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelgericht werken: 
Voor iedere leerling is duidelijk waar er aan gewerkt gaat worden. Docenten geven vanuit deze leerdoelen vorm aan
de inhoud van hun lessen. Om dit voor leerlingen behapbaar te houden wordt alleen het hoognodige aangeboden. Iedere les worden de beoogde leerdoelen kenbaar gemaakt en
worden onderwijsactiviteiten ingezet die moeten leiden tot het beoogde leerdoel. Hierbij wordt gericht ingezet op succeservaringen. Leerdoelen worden vanuit hoge positieve verwachtingen van alle leerlingen geformuleerd en zetten in op succeservaringen. 
Persoonsvorm

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Even oefenen : persoonsvorm
Wisbordje....

Mijn vriend loopt naar huis.
De deur van het lokaal staat open.
De kat van de buren ligt op de bank.
Ahmed en Abdoel stonden gisteren lang te wachten voor de voetbalclub.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Instructie persoonsvorm

In elke zin staan werkwoorden.

Een werkwoord (ww) zegt wat iets of iemand doet of overkomt.

Eén van de werkwoorden in de zin is de persoonsvorm (pv).


De persoonsvorm is dus altijd een werkwoord!

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Instructie persoonsvorm

De persoonsvorm is een werkwoord die zich

aanpast aan het onderwerp.

Verandert het onderwerp, dan verandert de persoonsvorm mee.



Ik loop

Jij loopt

Wij lopen

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?

Je kunt de persoonsvorm op 3 manieren vinden:


  1. Je maakt een vraag van de zin. Het woord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
  2. Je zet de zin in een andere tijd. Het woord dat verandert, is de persoonsvorm.
  3. Je zet de zin in het enkelvoud/meervoud. Het woord dat verandert, is de persoonsvorm.

Ik ga vandaag naar school.

» Ga ik vandaag naar school?
Ik ga vandaag naar school.

» Ik ging vandaag naar school.
Ik ga vandaag naar school.

» Wij gaan vandaag naar school.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Mohamed heeft last van hooikoorts
A
Mohamed
B
heeft
C
heeft last
D
hooikoorts

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Kostas kon gisteren niet naar school.
A
Kostas
B
kon
C
gisteren
D
niet naar school

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Bahar zat veel te kletsen
A
Bahar
B
kletsen
C
zat
D
zat te kletsen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Yunus krijgt later nog tabbladen.
A
Yunus
B
tabbladen
C
krijgt
D
later

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Jawad had laatst een blessure.
A
Jawad
B
blessure
C
laatst
D
had

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De meester van groep 8 regelt de eindmusical.
A
De meester
B
De meester van groep 8
C
regelt
D
de eindmusical

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar heb jij die leuke tas gekocht?
LET OP!
De persoonsvorm moet een werkwoord zijn.
A
Waar
B
heb
C
jij
D
gekocht

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Loop jij even met mij mee?
A
Loop
B
jij
C
even
D
mee

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De bakker bakt zijn broden bruin.
A
De bakker
B
bakt
C
broden
D
bruin

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!

Maak de taken:   

 



klaar? Het werkblad maken. 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp

Slide 20 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Instructie onderwerp

Nu je de persoonsvorm weet te vinden, kun je op zoek naar het onderwerp.


Het onderwerp (o) van een zin hoort bij de persoonsvorm.

Een zin vertelt wat er met het onderwerp aan de hand is, wat het onderwerp overkomt of doet. 

LET OP!
Een onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Instructie onderwerp
Hoe vind je het onderwerp?

1. Zoek de persoonsvorm (pv).
2. Zoek het onderwerp (o):

» Zet 'wie' of 'wat' voor de persoonsvorm en je weet wat het onderwerp is. 

Ik ga vandaag naar school.

» Wie/wat gaat?

» Ik

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Loop jij even met mij mee?
A
Loop
B
jij
C
even
D
mee

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar heb jij die leuke tas gekocht?
A
Waar
B
heb
C
jij
D
gekocht

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De bakker bakt zijn broden bruin.
A
De bakker
B
bakt
C
broden
D
bruin

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De meester van groep 8 regelt de eindmusical.
A
De meester
B
De meester van groep 8
C
regelt
D
de eindmusical

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Safiwan heeft last van hooikoorts
A
Safiwan
B
heeft
C
heeft last
D
hooikoorts

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in deze zin?

Damian heeft hard gewerkt.
A
Damian
B
heeft
C
hard
D
gewerkt

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Yash kon gisteren niet naar school.
A
Yash
B
kon
C
gisteren
D
niet naar school

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Merve zat veel te kletsen
A
Merve
B
kletsen
C
zat
D
zat te kletsen

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in deze zin?

Emre heeft veel gelezen gisteren.
A
Emre
B
heeft
C
heeft gelezen
D
gisteren

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in deze zin?
Aranshi en Huruy zitten achterin de klas.
A
Aranshi
B
Huruy
C
zitten
D
Aranshi en Huruy

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Stifano krijgt later nog tabbladen.
A
Stifano
B
tabbladen
C
krijgt
D
later

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Jawad had laatst een blessure.
A
Jawad
B
blessure
C
laatst
D
had

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in deze zin?

Aslihan en Nazan zijn allebei Turks.
A
Beyza
B
Aslihan en Nazan
C
Arda
D
Aslihan

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in deze zin?

Yusuf heeft thee gehaald voor de juf.
A
De juf
B
heeft
C
thee
D
Yusuf

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Klik op de spinner
Formatief evalueren

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies