1Havo Spelling werkwoorden H2

Persoonsvorm verleden tijd (pvvt)

H2 werkwoordspelling
Zwakke werkwoorden

1H
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm verleden tijd (pvvt)

H2 werkwoordspelling
Zwakke werkwoorden

1H

Slide 1 - Tekstslide

pvtt?

Slide 2 - Woordweb

Voorkennis:
Wat is het verschil tussen tegenwoordige en verleden tijd?
Wat is het verschil tussen een sterk en zwak werkwoord?



Mondeling bespreken

Slide 3 - Tekstslide

Tijden persoonsvorm:
Tegenwoordige tijd (pvtt) = de situatie speelt zich NU af
Verleden tijd (pvvt) = de situatie speelt zich in het VERLEDEN af

Ik fiets naar huis (pvtt)
Ik fietste naar huis (pvvt)

Slide 4 - Tekstslide

Zwakke en sterke werkwoorden
Er bestaan zwakke en sterkte werkwoorden:

Zwakke werkwoorden => klank verandert NIET in verleden tijd
Ik fiets (pvtt) => ik fietste (pvvt)
Sterke werkwoorden => klank verandert WEL in het verleden
Ik loop (pvtt) => ik liep (pvvt)




Slide 5 - Tekstslide

Oefenen
Bepaal of de volgende zinnen in de tegenwoordige tijd (pvtt) of in de verleden tijd (pvvt) staan.

Quiz

Slide 6 - Tekstslide

Mijn oma bakte altijd lekkere koekjes
A
pvtt
B
pvvt

Slide 7 - Quizvraag

We krijgen veel huiswerk van school
A
pvtt
B
pvvt

Slide 8 - Quizvraag

Pieter werd helemaal nat gesproeid
A
pvtt
B
pvvt

Slide 9 - Quizvraag

Wij brandden onze handen.
A
pvtt
B
pvvt

Slide 10 - Quizvraag

Oefenen:
Bepaal of de volgende werkwoorden zwak of sterk zijn.
Tip:
Zet het werkwoord in de verleden tijd en bepaal of de klank verandert

Quiz

Slide 11 - Tekstslide

Het hondje KEFT hard
A
zwak
B
sterk

Slide 12 - Quizvraag

Ik ZING mooi
A
zwak
B
sterk

Slide 13 - Quizvraag

Piet LEEST vaak
A
zwak
B
sterk

Slide 14 - Quizvraag

Wij MISSEN school
A
zwak
B
sterk

Slide 15 - Quizvraag

Jij KIJKT dat meisje na
A
zwak
B
sterk

Slide 16 - Quizvraag

Spelling pvvt zwak:
Enkelvoud: ik-vorm tt + de of te:
ik smeer => ik smeerde
ik antwoord => ik antwoordde
Meervoud: ik-vorm tt + den of ten:
ik maak => wij maakten
ik verlicht => wij verlichtten

Slide 17 - Tekstslide

Spelling pvvt zwak
Twijfel je of er -te(n) of -de(n) achter de ik-vorm schrijft?
Gebruik dan het:
't (e)x-f(o)ksch(aa)p

Kijk naar de laatste letter van de stam (hele ww - en). Zit deze medeklinker WEL in het 't (e)x-f(o)ksch(aa)p? Schrijf dan -te(n). Zit deze letter er NIET in? Dan schrijf je -de(n)

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld:
Keffen (= hele werkwoord/ infinitief)
ik kef = ik-vorm in tt
Schrijf je in vt:
ik kefte of ik kefde?

't (e)x-f(o)ksch(aa)p

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld:
Kijk naar laatste letter van de stam (hele ww-en)
Keffen-en = Kef 
Zit de -f- in 

???
Hoe schrijf je de spelling in verleden tijd?

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld:
Antwoord:
Ja, de laatste letter van de stam (-f-) zit in het 
't (e)x-f(o)ksch(aa)p

Je schrijft dus:
-te(n) achter de ik- vorm
het hondje KEFTE of de hondjes KEFTEN

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Oefenen:
Wat is de juiste spelling van de zwakke werkoorden tussen haakjes in de volgende zinnen. Gebruik voor de spelling de verleden tijd (pvvt)
Gebruik het
't (e)x-f(o)ksch(aa)p

Slide 23 - Tekstslide

Gisteren (lussen) ik wel een ijsje
A
lusten
B
lust
C
lustte
D
lustde

Slide 24 - Quizvraag

De kleuters (morsen) verf op de vloer
A
morste
B
morsten
C
morsden
D
morsen

Slide 25 - Quizvraag

De kaars (branden) de hele dag
A
branden
B
brante
C
brande
D
brandde

Slide 26 - Quizvraag

Mijn broers (plagen) mij vroeger vaak
A
plaagden
B
plaagte
C
plaagten
D
plaagde

Slide 27 - Quizvraag

Hij (huren) een mooie woning
A
huurden
B
huurten
C
huurte
D
huurde

Slide 28 - Quizvraag

Afgelopen maandag (posten) ik de brief
A
poste
B
post
C
postte
D
posde

Slide 29 - Quizvraag

Oefenen:
Bij de volgende zinnen moet je de juiste spelling bepalen van de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt) en persoonsvorm verleden tijd zwak (pvvt) door elkaar heen.

Slide 30 - Tekstslide

Hij (werken) elke dag
(pvtt)
A
werk
B
werkte
C
werken
D
werkt

Slide 31 - Quizvraag

Mijn moeder (horen) niets
(pvvt)

A
hoorde
B
hoort
C
hoor
D
hoorden

Slide 32 - Quizvraag

Jullie (antwoorden) vanmorgen niet op mijn vraag
(pvtt)
A
antwoordden
B
antwoorden
C
antwoord
D
antwoorten

Slide 33 - Quizvraag

Jullie (antwoorden) vanmorgen niet op mijn vraag
(pvvt)
A
antwoord
B
antwoorden
C
antwoordden
D
antwoorten

Slide 34 - Quizvraag

Annie (verstuiken) haar enkel
(pvvt)
A
verstuikte
B
verstuikde
C
verstuikt
D
verstuikten

Slide 35 - Quizvraag

Wij (betalen) graag vooraf
A
betaalte
B
betaalde
C
betaalden
D
betalen

Slide 36 - Quizvraag

Aan de slag:
Maak startopdracht en opdracht 1 en 2
Vanaf blz. 68 in lesboek of online

Huiswerk:
Maak opdrachten af tm opdracht 5 op blz. 69
Of maak je route af in je online boek

Slide 37 - Tekstslide