Werkwoordspelling pvvt

Werkwoordspelling
PVVT 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling
PVVT 

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik:
Hoe kun je persoonsvorm vinden?
Regels pvtt (persoonsvorm tegenwoordige tijd)

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
Ik heb altijd al koekjes willen maken.
A
heb
B
Ik
C
willen
D
maken

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Voorkennis:

Verschil pvtt en pvvt?

Slide 5 - Tekstslide

Mijn oma bakte altijd lekkere koekjes
A
pvtt
B
pvvt

Slide 6 - Quizvraag

We krijgen veel huiswerk van school
A
pvtt
B
pvvt

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden?

Slide 8 - Open vraag

Verschil zwak en sterk:
Zwak => in verleden tijd blijft tussenklank hetzelfde
ik hoop => ik hoopte

Sterk => in verleden tijd verandert tussenklank wel
ik loop => ik liep

Slide 9 - Tekstslide

Het hondje KEFT hard
A
zwak
B
sterk

Slide 10 - Quizvraag

Ik ZING mooi
A
zwak
B
sterk

Slide 11 - Quizvraag

De regels van pvvt 
Zwakke werkwoorden

Slide 12 - Tekstslide

Pvvt zwak
- te(n)
-de(n)
achter de ik-vorm

Gebruik:
't (e)xf(o)ksch(aa)p

Slide 13 - Tekstslide

Pvvt zwak
- te(n) => als laatste letter stam er WEL in zit
-de(n) => als laatste letter stam er NIET in zit
achter de ik-vorm

Gebruik:
't (e)xf(o)ksch(aa)p

Verhuizen => verhuisde(n)
Printen => printte(n)
Vrezen => vreesde(n)

Slide 14 - Tekstslide

Quiz
Kies bij de volgende werkwoorden de juiste spelling
Pvvt zwak

Slide 15 - Tekstslide

Gisteren (lussen) ik wel een ijsje
pvvt
A
lusten
B
lust
C
lustte
D
lustde

Slide 16 - Quizvraag

De kleuters (morsen) verf op de vloer
pvvt
A
morste
B
morsten
C
morsden
D
morsen

Slide 17 - Quizvraag

De kaars (branden) gisteren helemaal op.

pvvt
A
Brande
B
Brandde
C
Brandte

Slide 18 - Quizvraag

Quiz
Kies de juiste spelling. Kijk goed in welke tijd het werkwoord moet staan (pvtt of pvvt)

Slide 19 - Tekstslide

Hij (werken) elke dag
(pvtt)
A
werk
B
werkte
C
werken
D
werkt

Slide 20 - Quizvraag

Mijn moeder (horen) niets
(pvvt)

A
hoorde
B
hoort
C
hoor
D
hoorden

Slide 21 - Quizvraag

Jullie (antwoorden) vanmorgen niet op mijn vraag
(pvvt)
A
antwoord
B
antwoorden
C
antwoordden
D
antwoorten

Slide 22 - Quizvraag

Jullie (antwoorden) vanmorgen niet op mijn vraag
(pvtt)
A
antwoordden
B
antwoorden
C
antwoord
D
antwoorten

Slide 23 - Quizvraag

Pvvt sterke werkwoorden
De sterke werkwoorden veranderen van klank als ze van tijd veranderen.

Slide 24 - Tekstslide

PVVT (sterk ww) / d of t
Hoe weet je wanneer je een -d of een -t schrijft aan het einde van het werkwoord?

  • maak het woord langer (verlengproef)
  • voorbeeld: had - hadden

Slide 25 - Tekstslide

Blijft de klank van
KOPEN
in de verleden tijd hetzelfde?
A
JA, het is een zwak werkwoord
B
NEE, het is een sterk werkwoord

Slide 26 - Quizvraag

Sterk of zwak werkwoord?

Het vliegtuig vloog
A
sterk
B
zwak

Slide 27 - Quizvraag

Blijft de klank van
SNOEPEN
in de verleden tijd hetzelfde?
A
JA, het is een zwak werkwoord
B
NEE, het is een sterk werkwoord

Slide 28 - Quizvraag

Waar of niet waar: In de verleden tijd schrijf je een sterk werkwoord zo kort mogelijk op.
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Schrijf de juiste wijze (pvvt):

Kim (leiden) me van het werk af.

Slide 30 - Open vraag

Schrijf de juiste wijze (pvvt):

Wij (genieten) ...... van de spannende film.

Slide 31 - Open vraag

Schrijf de juiste wijze (pvvt):

Na de les (melden) zich wel tien leerlingen.

Slide 32 - Open vraag

Aan de slag/ huiswerk
Maak de opdrachten van pvvt in reader + bespreken
Maken/ lezen opdrachten Nu Nederlands, boek B blz. 177/ 178/ 179

Slide 33 - Tekstslide