Beeldspraak

Beeldspraak
Ruim die zwijnenstal eens op!
Wat gaan we doen?





1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Beeldspraak
Ruim die zwijnenstal eens op!
Wat gaan we doen?





Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

lesopzet en lesdoelen:
* je weet wat beeldspraak is, en wat het nut is.....
* je weet wat een vergelijking is, je kunt voorbeelden herkennen/noemen
* je weet wat een metafoor is, je kunt voorbeelden herkennen/noemen
* je weet wat een personificatie is, je kunt voorbeelden herkennen/ noemen
* Nog een keer de vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je maakt de opdrachten en zo leer je de woorden die bij H1-2-3 horen.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Beeldspraak: vergelijking, metafoor en personificatie
- Bij beeldspraak gebruik je woorden in een
   figuurlijke betekenis. Een beeld.
- Je hebt 'object' dat is bijvoorbeeld je kamer en je hebt een beeld erbij.
- Er is sprake van een overeenkomst tussen object en het beeld
- Goede beeldspraak maakt een (gesproken)tekst mooier,
   duidelijker en krachtiger.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mijn opa was zo rond als een tonnetje!
Bij een vergelijking heb je....
A
een object (de werkelijkheid) en een subject (beeld)
B
alleen maar een beeld
C
een kenmerk van een persoon op een levenloos ding

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je kamer ziet eruit ALS
een zwijnenstal.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij een vergelijking hoort meestal het woordje ALS of LIJKT.

ZO....ALS..... IS NET.......

Zo ziek als een hond.

Je lijkt wel een verzopen hond.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vergelijking in:
Zo fris als een.....
A
kipje
B
vis in het water
C
hoentje

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zo doof als een...
A
kabouter
B
spin
C
mol
D
kwartel

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij? pas op! hij steelt als een....
A
vogel
B
hond
C
kat
D
raaf

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leven als god in.....
A
Parijs
B
Frankrijk
C
een Belgisch bad
D
de hemel

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het tweede onderdeel.

De woorden die je tegenkomt in H1-2-3. De woordenlijsten staan op ITS. Deze woorden moet je kennen.


Tekst 1 gaat over wat je wel en niet moet doen bij een begroeting.

Hier een paar voorbeelden...

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze begroeting is van relatief recente datum.
A
Relatief: in relatie tot iets anders
B
Relatief: je nieuwe relatie
C
Recent: regering
D
Recent: nog niet zo lang geleden

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Non-verbale communicatie is...
A
lichaamstaal en gezichtsuitdrukkingen
B
communicatie met emoticons

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ga deze week alle opdrachten maken van woordenschat

HOOFDSTUK 1.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Metafoor
Het object/ de werkelijkheid wordt helemaal vervangen door het beeld. Het is er nog wel, maar wordt niet genoemd. Je moet het figuurlijk zien.
Er is ALLEEN nog beeld.  Hopen dan maar.... dat jij weet wat er bedoeld wordt.
'Wat een zwijnenstal'........

Het schip der woestijn (kameel)
Een tsunami van nieuwe voorschriften (een enorme berg)
Een vruchtbare vergadering (een vergadering met resultaat)
Zij is een spin in het web  (zij heeft veel contacten)

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij een metafoor heb je....
A
Alleen maar een beeld
B
Een beeld en de werkelijkheid
C
altijd het woordje ALS
D
HUH? watte? weet het niet meer...

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ruim die
zwijnenstal eens op!

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Personificatie

Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als een persoon, je kent menselijke eigenschappen toe aan een ' dood'  ding.  Bijvoorbeeld:

 

De zon streelde onze wangen

Het gevaar loerde op elke hoek van de straat
Schreeuwende kleuren
Papier is geduldig

Zuchtend en kreunend kwam mijn auto tot stilstand

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De wind huilt...
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De samenleving is ziek
A
is een metafoor
B
is een vergelijking
C
is een personificatie

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

''
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
wat anders.....

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vroeger

het leven opent haar hand
voor mijn ogen in de nacht: ik lach
zoals parels zijn wij gevonden en
als een parelsnoer vallen wij uiteen

ik schrijf een brief naar hem in 
verre landen, een oud liedje,
gaat er door mijn hoofd, een lik
van de postzegel echter en wij zijn vast

van statige woorden als een douche
wat zeep om schoon te worden
en ik droom van oude gedichten 
en ik droom van een oud boek.
personificatie 
Vergelijking met als


vergelijking met als

Geen personificatie

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Video

Deze slide heeft geen instructies

pars pro toto
A
PSV landskampioen
B
geheel in plaats van deel
C
deel in plaats van geheel
D
manier van leven

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Pars pro toto

Slide 28 - Tekstslide

Na deze wellicht traumatiserende ervaring mag je even rusten
Nu gaan we naar de eerste opdracht samenwe
Ik ga even de neuzen tellen.
A
Personificatie
B
Metonymia: pars pro toto
C
Metonymia: totum pro parte
D
Metonymia: maker ipv gemaakte

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij verhuist naar een paradijs.
A
Metoniem
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
Personificatie

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nederland
(heel) Nederland schaatst.

TOTUM pro parte

Het geheel  noemen in plaats van een deel.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nederland verloor met 3-0
A
Totum pro parte
B
HUH?
C
personificatie

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Beeldspraak (geen overeenkomst)
Metonymia: 
meer handen aan het bed (pars pro toto)
Nederland wint het W.K. (totum pro parte)
We hebben goud op de 200 meter (materiaal i.p.v. product)
Ik heb zojuist een Rembrandt gekocht (maker i.p.v. product)
Lekker die thee; doe mij maar een kopje. (servies i.p.v. inhoud)
Doe mij maar een glas Chardonnay. (merk i.p.v. product)

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slochteren levert de regering veel geld op
A
Dit is een personificatie
B
dit is een vergelijking
C
dit is een metoniem

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het Candea college heeft het toernooi gewonnen!
Laatste metoniem.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies