Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin.
Het zegt wat iemand doet.
Het naamwoordelijk deel bevat altijd een zelfstandig of een bijvoeglijk naamwoord dat een kenmerk of een eigenschap van het onderwerp geeft, bijvoorbeeld superslim.
Het zegt wat iemand is.
Slide 6 - Tekstslide
Even oefenen
1. De kampioen kickboksen is het afgelopen jaar ongeslagen gebleven.
2. Tijdens de bergtocht bleven drie wandelaars achter op de rest.
Schrijf de zinnen over en benoem of het een wwg of nwg is. Noteer ook het werwoordelijk deel en het naamwoordelijk deel van de zin.
Slide 7 - Tekstslide
Voorzetselvoorwerp
Slide 8 - Tekstslide
Voorzetselvoorwerp (oefenen)
1. De verwende jongen was compleet afhankelijk ... zijn vaders zakgeld.
2. Ik ben tevreden ... mijn rapportcijfers.
Wat is hier het vaste voorzetsel van het naamwoordelijk gezegde?
Welk zinsdeel is het voorzetselvoorwerp?
Slide 9 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord in het naamwoordelijk gezegde
Slide 10 - Tekstslide
Telwoord
Slide 11 - Tekstslide
Even oefenen
1. Maar weinig mensen scheiden hun afval heel strikt.
2. Ga je voor de eerste keer op wintersport?
Wat is het telwoord in bovenstaande zinnen?
Is het telwoord een:
Bepaald of onbepaald hoofdtelwoord/bepaald of onbepaald rangtelwoord?
Slide 12 - Tekstslide
Bijwoord
Slide 13 - Tekstslide
Even oefenen
Die opvallend rode jurk staat je ontzettend goed .
Schrijf de zin over in je schrift en markeer de bijwoorden in deze zin.