In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
KL1P3 TV A2
meervoudsvorming
Eerst tien minuten lezen!
timer
10:00
Slide 1 - Tekstslide
Bespreken blz. 260: 1-7
Slide 2 - Tekstslide
Doelen
1. Ik weet op welke manier een meervoud van een zelfstandig naamwoord gevormd kan worden
2. Ik kan het juiste meervoud van een zelfstandig naamwoord maken en fouten corrigeren
3. Ik kan zelf voorbeelden bedenken van woorden met bijzondere meervouden
Slide 3 - Tekstslide
welk woord is verkeerd geschreven?
A
ideeën
B
olieën
C
melodieën
D
amfibieën
Slide 4 - Quizvraag
Welk woord is fout geschreven?
A
surprises
B
kiwi's
C
baby's
D
data's
Slide 5 - Quizvraag
Welk woord is verkeerd geschreven?
A
de verbreedde weg
B
de stalen balk
C
de fleece deken
D
het bizarre ongeluk
Slide 6 - Quizvraag
Meervoudsvormen
Er zijn veel regels voor meervoudsvormen...
Gebruik 10 minuten om de regels zelfstandig door te nemen op bladzijde 262-263
Bedenk welke leermethode hier zou kunnen werken
Na 10 minuten gaan we kijken wat je hebt onthouden!
Slide 7 - Tekstslide
Hoe ga jij deze regels zo snel mogelijk uit je hoofd leren?
Slide 8 - Open vraag
10 minuten regels bestuderen
timer
10:00
Slide 9 - Tekstslide
Meervoud van 'guppy'
A
Guppies
B
Guppy's
C
Guppys
D
Guppi's
Slide 10 - Quizvraag
Meervoud van 'djembé'
A
Djembés
B
Djembees
C
Djembe's
D
Djembé's
Slide 11 - Quizvraag
Meervoud van 'hertog'
A
Hertogen
B
Hertoggen
C
Hertogs
D
Hertog's
Slide 12 - Quizvraag
Meervoud van 'slechterik'
A
Slechteriks
B
Slechterikken
C
Slechterriken
D
Slechteriken
Slide 13 - Quizvraag
Meervoud van 'schub'
A
Schubbes
B
Schubs
C
Schubben
D
Schuben
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Video
Slide 16 - Tekstslide
Gedichtje
Men spreekt van één lot, en verschillende loten,
maar ’t meervoud van pot is natuurlijk geen poten.
Zo zegt men ook altijd, één vat en twee vaten,
maar zult u ook zeggen: één kat en twee katen?
Slide 17 - Tekstslide
Meervoud zelfstandig naamwoorden
acht regels
Slide 18 - Tekstslide
Regel 1
Sommige woorden die eindigen op een -e hebben twee meervoudsvormen.
Slide 19 - Tekstslide
Meervoud seconde
A
secondes
B
seconden
Slide 20 - Quizvraag
Regel 2
Als een woord eindigt op een -s of een -f, veranderen die in het meervoud meestal in een z en een v.
huis -huizen (maar: mens-mensen)
schaaf- schaven (maar: elf-elfen)
Slide 21 - Tekstslide
Regel 3
Woorden die eindigen op -ee of -ie krijgen een trema in het meervoud. Als de klemtoon op de laatste lettergreep ligt, dan voeg je in het meervoud -ën toe. Anders zet je het trema op de laatste e van het woord.
idee - ideeën
porie - poriën
Slide 22 - Tekstslide
Meervoud van zee
Slide 23 - Open vraag
Meervoud van auto
Slide 24 - Open vraag
Regel 4
Bij woorden die eindigen op een klinker (ik hou van ys) schrijf je
een apostrof + s ('s) als je het woord anders verkeerd uit zou spreken.
oma - oma's
ski - ski's
cadeau - cadeaus (bij dubbele klinker dus niet!)
cowboy - cowboys
Slide 25 - Tekstslide
Regel 5
Bij woorden die eindigen op een onbeklemtoonde -el, -es, -et, ik of -it verdubbel je de laatste medeklinker in het meervoud niet.
dommerik - dommeriken
viezerik - viezeriken
Slide 26 - Tekstslide
Meervoud van perzik
Slide 27 - Open vraag
Regel 6
Sommige woorden die eindigen op -man kunnen als meervoud ook -lieden of -lui hebben.
zakenman - zakenmannen/zakenlieden/zakenlui
Slide 28 - Tekstslide
Regel 7
Woorden die uit het Latijn komen, hebben soms nog hun Latijnse meervoudsuitgang.
museum - musea
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Video
Regel 8
Sommige woorden hebben alleen een enkelvoud of alleen een meervoud.